ECLI:NL:RVS:2019:179

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
201803753/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor stalen constructie met airco-unit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 30 maart 2018 het beroep ongegrond verklaarde tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht om een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een stalen constructie met een airco-unit. Het college had op 22 december 2015 de vergunning geweigerd, maar trok dit besluit op 25 maart 2016 in, omdat de reguliere in plaats van de uitgebreide voorbereidingsprocedure was gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de airco-unit in strijd was met het bestemmingsplan, en dat er geen vergunning van rechtswege was verleend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 januari 2019 behandeld. [appellante] betoogde dat de airco-unit niet in strijd was met het bestemmingsplan en dat de vergunning van rechtswege was verleend omdat de beslistermijn was overschreden. De Afdeling oordeelde echter dat de airco-unit niet een bij de bestemming behorende voorziening was en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de omgevingsvergunning vereist was voor het afwijken van het bestemmingsplan. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij aanvragen om omgevingsvergunningen de juiste procedure te volgen en dat een vergunning van rechtswege alleen kan worden verleend als aan specifieke voorwaarden is voldaan. De zaak illustreert ook de complexiteit van het omgevingsrecht en de rol van bestemmingsplannen in de besluitvorming van bestuursorganen.

Uitspraak

201803753/1/A1.
Datum uitspraak: 23 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Ridderkerk,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 maart 2018 in zaak nr. 17/2382 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2015 heeft het college geweigerd om aan [appellante] een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een stalen constructie met daarin een airco-unit tegen de westelijke gevel van het pand aan de [locatie] te Dordrecht (hierna: het pand).
Bij besluit van 25 maart 2016 heeft het college het besluit van 22 december 2015 ingetrokken.
Bij besluit van 6 maart 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. Berendsen en C.A.E. van Nes, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 28 oktober 2015 heeft [appellante] een aanvraag om een tijdelijke omgevingsvergunning voor 15 jaar ingediend voor het plaatsen van een stalen constructie met daarin een airco-unit tegen de westelijke gevel van het pand. Het college heeft bij besluit van 22 december 2015 geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Dat besluit heeft het college op 25 maart 2016 ingetrokken, omdat volgens het college ten onrechte de reguliere in plaats van de uitgebreide voorbereidingsprocedure is gevolgd.
2.    De regelgeving die ten grondslag ligt aan de hierna volgende overwegingen, en die daarin niet is weergegeven, is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Hoger beroep
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat van rechtswege vergunning is verleend. Zij voert aan dat de airco-unit niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het pand en het terras moeten als één geheel worden beschouwd, omdat het terras niet los van de functie van het pand kan worden gezien. Volgens haar betekent dit dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de airco-unit ook een voorziening is ten behoeve van het aan het pand grenzende terras en daarom niet in strijd is met het bestemmingsplan. Daarnaast voert zij aan dat, voor zover wel sprake is van strijd met het bestemmingsplan, de door haar aangevraagde omgevingsvergunning binnen de reikwijdte van de in het bestemmingsplan opgenomen bevoegdheid tot afwijking daarvan valt. Omdat de airco-unit niet in strijd is met het bestemmingsplan, dan wel de aangevraagde omgevingsvergunning binnen de reikwijdte van de bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan valt, is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing op haar aanvraag. Omdat het college zijn besluit van 22 december 2015 bij besluit van 25 maart 2016 heeft ingetrokken, is de beslistermijn van artikel 3.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) overschreden en daarmee een omgevingsvergunning van rechtswege verleend, aldus [appellante].
3.1.    Op grond van het ter plaatse van de airco-unit geldende bestemmingsplan "Historische Binnenstad" rust op de grond waarop de stalen constructie met de airco-unit is geplaatst de bestemming "Verkeer".
Artikel 12.1 van de planregels luidt:
"De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. rijwegen
b. verblijfsgebieden (pleinen, voetgangersgebieden).
c. parkeerplaatsen
in samenhang daarmee
d. terrassen
e. groenvoorzieningen
f. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen."
Artikel 12.2.3 luidt:
"Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m, met dien verstande dat terrasschermen niet hoger zijn dan 1.50 m."
Artikel 12.3 luidt:
"Burgemeester er wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 12.2.3 voor het bouwen ten dienste van de bestemming, dan wel ten dienste van de bestemmingen ‘Centrum’, ‘Gemengd - 1’ en Gemengd - 2’ voor:
1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.
2. aanbrengen van luifels, balkons, reclame-uitingen met een breedtemaat van maximaal 2 m en een vrije doorgang van 4.20 m boven een rijweg en 2.20 m boven een voetpad/verblijfsgebied.
[…]."
3.2.    Het bestuursorgaan dient na ontvangst van een aanvraag om omgevingsvergunning tijdig te bezien welke procedure daarop in gevolge de Wabo van toepassing is. De beantwoording van de vraag of op een aanvraag om omgevingsvergunning de reguliere dan wel uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, is, gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo afhankelijk van de activiteit die is aangevraagd. Dit betekent dat indien de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, omdat de aangevraagde activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan of binnen de reikwijdte van de in het bestemmingsplan gegeven afwijkingsbevoegdheid valt maar niet binnen de daarvoor geldende beslistermijn een besluit op de aanvraag wordt genomen, uit artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4:20b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, volgt dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. Vergelijk de uitspraak van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2941.
3.3.    Vast staat dat de airco-unit een voorziening is ten behoeve van de horeca in het pand en niet ten behoeve van het terras. De stelling dat het pand en het terras als één geheel beschouwd moeten worden, maakt dat niet anders. Omdat de airco-unit niet een bij de bestemming behorende voorziening is, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de airco-unit in strijd is met het bestemmingsplan. Dit betekent dat ook een omgevingsvergunning is vereist voor het afwijken van het bestemmingsplan.
Beoordeeld moet worden of de aangevraagde activiteit binnen de reikwijdte van de in de planregels gegeven bevoegdheid tot afwijken daarvan valt. Artikel 12.3, onderdeel a, van de planregels biedt alleen de mogelijkheid om af te wijken van het bepaalde in artikel 12.2.3 van de planregels. Vast staat dat de stalen constructie met de airco-unit 1,1 m hoog is en daarom niet in afwijking met artikel 12.2.3 van de planregels is gebouwd. De airco-unit valt daarom niet binnen de reikwijdte van de in artikel 12.3 van de planregels gegeven afwijkingsbevoegdheid. De omgevingsvergunning kan daarom niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo worden verleend.
Niet in geschil is dat de omgevingsvergunning niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht kan worden verleend.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omgevingsvergunning slechts met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo verleend kon worden. Dat betekent dat op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo de uitgebreide voorbereidingsprocedure op de aanvraag van [appellante] van toepassing is. Alleen daarom al is geen vergunning van rechtswege verleend.
Het betoog faalt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019
270-884. BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1 luidt:
"1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…],
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]."
Artikel 2.12 luidt:
"1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…]."
Artikel 3.9 luidt:
"1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking:
[…].
3. Paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën gevallen worden aangewezen waarin de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag wegens strijd met een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie is uitgezonderd van de toepassing van de eerste volzin."
Artikel 3.10 luidt:
"1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
a. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°;
[…]."
Bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht
Artikel 4 luidt:
"Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…];
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar."