ECLI:NL:RVS:2019:1692
Raad van State
- Hoger beroep
- G.M.H. Hoogvliet
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en schadevergoeding
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld op 21 februari 2019. De vreemdeling had beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 maart 2019, waarin het beroep ongegrond werd verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Schoneveld, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 23 mei 2019 uitspraak gedaan.
De Afdeling heeft vastgesteld dat de grieven van de vreemdeling slagen, omdat eerder in een andere uitspraak al een oordeel was gegeven over de klachten met betrekking tot de staandehouding, overbrenging en ophouding. Het hoger beroep is kennelijk gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is vernietigd. De Afdeling heeft het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid alsnog gegrond verklaard.
Aangezien de vrijheidsontnemende maatregel al was opgeheven, was een daartoe strekkend bevel niet nodig. De vreemdeling heeft recht op schadevergoeding, die is vastgesteld op € 4.320,00 voor de periode van 20 februari 2019 tot en met 14 april 2019. Daarnaast is de minister van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 1.792,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 mei 2019.