ECLI:NL:RVS:2019:1688

Raad van State

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
201902549/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld bij besluit van 22 februari 2019. De vreemdeling heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 maart 2019, waarin zijn beroep ongegrond werd verklaard, hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 23 mei 2019 uitspraak gedaan. De rechtbank had het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar de Afdeling oordeelt dat de grieven van de vreemdeling slagen. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wordt alsnog gegrond verklaard. De maatregel van bewaring wordt opgeheven met ingang van de uitspraakdatum. Tevens wordt de vreemdeling een schadevergoeding van € 7.360,00 toegekend voor de periode van 20 februari 2019 tot en met 22 mei 2019. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.792,00 worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van griffier mr. R.M. Ahmady-Pikart.

Uitspraak

201902549/1/V3.
Datum uitspraak: 23 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 maart 2019 in zaak nr. NL19.4562 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 25 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Schoneveld, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Over de in grief 1 tot en met 4 vermelde klachten over opeenstapeling van gebreken tijdens de staandehouding, overbrenging en ophouding, heeft de Afdeling bij uitspraak van 23 mei 2019, zaak nr. 201902530/1/V3, al een oordeel gegeven. De overwegingen van die uitspraak zijn ook van toepassing in deze zaak en daaruit volgt dat de grieven slagen.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Wat de vreemdeling verder in hoger beroep heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 22 februari 2019 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. De maatregel van bewaring wordt opgeheven met ingang van vandaag. Ook heeft de vreemdeling recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris, nu de minister van Justitie en Veiligheid, moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 maart 2019 in zaak nr. NL19.4562;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van vandaag wordt opgeheven;
V.    kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 7.360,00 (zegge: zevenduizend driehonderdzestig euro) over de periode van 20 februari 2019 tot en met 22 mei 2019, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
VI.    veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.792,00 (zegge: zeventienhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Ahmady-Pikart
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2019
638-918.