ECLI:NL:RVS:2019:1585

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
201807674/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bestuurlijke boete voor kamergewijze verhuur in strijd met de Huisvestingswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 14 augustus 2018 zijn beroep tegen twee bestuurlijke boetes van € 6000,00 ongegrond verklaarde. Deze boetes waren opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat [appellant] woningen aan [locatie 1] en [locatie 2] kamergewijs verhuurde, wat in strijd is met artikel 21, sub c, van de Huisvestingswet 2014. De rechtbank oordeelde dat de zelfstandige woonruimtes in de woningen waren omgezet naar onzelfstandige woonruimtes, wat volgens de wet verboden is zonder vergunning.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 april 2019 ter zitting behandeld. [appellant] voerde aan dat de rapporten van bevindingen van de toezichthouders niet aan de vereisten van een proces-verbaal voldoen en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de zelfstandige woonruimtes waren omgezet naar onzelfstandige woonruimtes. Hij betoogde ook dat de rechtbank had moeten overwegen om de boete te matigen of om te volstaan met een waarschuwing, gezien de onduidelijkheid van de gemeente over de regels voor kamerverhuur.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellant] als eigenaar en verhuurder op de hoogte had moeten zijn van de geldende wet- en regelgeving. De verklaringen van de bewoners in de rapporten van bevindingen werden als relevant beschouwd, en de rechtbank had terecht geoordeeld dat de zelfstandige woonruimtes waren omgezet naar onzelfstandige woonruimtes. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

201807674/1/A3.
Datum uitspraak: 15 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2018 in zaak nr. 18/1652 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 24 juli 2017 heeft het college aan [appellant] tweemaal een bestuurlijke boete van € 6000,00 opgelegd.
Bij besluit van 23 januari 2018 heeft het college de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.H.D. Luteijn, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Lo Fo Sang, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    [appellant] is de eigenaar van de woningen aan [locatie 1] en [locatie 2] in [plaats].
2.1.    Op 1 juni 2017 hebben toezichthouders van de gemeente Amsterdam een bezoek gebracht aan de woning aan [locatie 1], waarvan op 2 juni 2017 een rapport van bevindingen is opgemaakt. In dit rapport staat dat in de woning twee bewoners zijn aangetroffen die hebben verklaard dat zij elk een kamer huren en dat zij een afzonderlijk huurcontract hebben. Ook heeft één van de bewoners verklaard dat een derde huurder een huurcontract heeft getekend en binnenkort in de woning zal komen wonen. Op 30 mei 2017 hebben toezichthouders van de gemeente Amsterdam een bezoek gebracht aan de woning aan [locatie 2], waarvan op 16 mei (lees: juni) 2017 een rapport van bevindingen is opgemaakt. In dit rapport staat dat in de woning twee bewoners zijn aangetroffen, die samen één kamer huren. In de andere kamer zou een vriend komen te wonen met wie zij al eerder samenwoonden. Deze derde persoon zou een afzonderlijk huurcontract hebben.
Het college heeft vervolgens aan [appellant] tweemaal een bestuurlijke boete van € 6000,00 opgelegd, omdat hij de woningen aan [locatie 1] en [locatie 2] kamergewijs verhuurde. Dat is volgens het college in strijd met artikel 21, sub c, van de Huisvestingswet 2014, waarin staat dat het verboden is zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimtes om te zetten. [appellant] kan zich daarin niet vinden.
Rapporten van bevindingen
3.    [appellant] betoogt dat de verklaringen van de bewoners in de rapporten van bevindingen buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Hij voert aan dat de rapporten van bevindingen niet voldoen aan de vereisten aan een proces-verbaal zoals deze zijn neergelegd in de artikelen 152, 153 en 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Daaruit volgt dat verslag moet worden gedaan van feiten en omstandigheden die de toezichthouder zelf heeft waargenomen en dat hij deze moet onderbouwen. Verklaringen van derden, niet zijnde deskundigen, waarvan onduidelijk is hoe zij aan deze informatie zijn gekomen, vallen daar niet onder, aldus [appellant].
3.1.    Vooropgesteld wordt dat het college aan [appellant] een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 5:40, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft opgelegd. Dat betekent dat in deze zaak in zoverre de Awb van toepassing is en niet het Wetboek van Strafvordering.
3.2.    In de rapporten van bevindingen zijn naast de waarnemingen van de opstellers daarvan ook de aan hen afgelegde verklaringen van de bewoners van de woningen aan [locatie 1] en [locatie 2] opgenomen. Deze verklaringen van de bewoners gaan voornamelijk over hun individuele situatie. De verklaringen van de bewoners bevatten voor een klein deel informatie die zij van [appellant] respectievelijk een toekomstig huisgenoot zouden hebben vernomen. Anders dan [appellant] stelt, is het duidelijk hoe de bewoners aan die informatie zijn gekomen. Nu in deze zaak de Awb van toepassing is, bestaat geen reden om die informatie buiten beschouwing te laten, alleen omdat de bewoners die informatie van derden, te weten [appellant] respectievelijk een toekomstig huisgenoot, zouden hebben vernomen.
Het betoog slaagt niet.
Woningen omgezet naar onzelfstandige woonruimtes?
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gezien de feitelijke situatie, de zelfstandige woonruimtes in de woningen zijn omgezet naar onzelfstandige woonruimtes.
Hij voert aan dat het omzetten van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte een gevolgdelict is. Weliswaar zijn er indicaties dat hij van plan was om in de toekomst de woningen door meerdere personen te laten bewonen, maar dat was ten tijde van de huisbezoeken nog niet het geval. Er woonden in beide woningen slechts twee personen die een huishouden vormden, zodat het delict nog niet voltooid was. Het is volgens [appellant] zeer waarschijnlijk dat hij na terugkeer uit het buitenland zich beter had laten informeren en had afgezien van het verhuren aan een derde huurder. Verder wijst [appellant] erop dat in de woning aan [locatie 2] bewoning door drie personen op legale wijze mogelijk was. Als echtpaar konden zij als hospita de andere kamer aan een derde bewoner verhuren. Dit geldt ook voor de woning aan [locatie 1], omdat de twee bewoners aldaar van plan waren een gezamenlijke huishouding te voeren. Omdat hier boetes zijn opgelegd, moet worden aangesloten bij het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het feit dat hij slechts een poging heeft gedaan tot het kamergewijs verhuren van de woningen, mag hem maar een derde van het bedrag van de aan hem opgelegde boetes worden opgelegd, aldus [appellant].
4.1.    In het rapport van bevindingen over de woning aan [locatie 1] staat dat de twee bewoners hebben verklaard dat zij ieder een kamer in de woning huren, dat deze kamers op slot kunnen en dat de overige ruimtes, de woonkamer, keuken, douche en het toilet, voor gezamenlijk gebruik zijn. Zij hebben een afzonderlijk huurcontract, zoals blijkt uit de bijgevoegde foto's, en betalen afzonderlijk de huur aan [appellant]. Een bewoner verklaarde verder dat [appellant] hem heeft verteld dat er een derde bewoner bijkomt, die zijn huurcontract al zou hebben getekend. De andere bewoner heeft verklaard dat hij de woning via Facebook heeft gevonden.
In het rapport van bevindingen over de woning aan [locatie 2] staat dat de twee bewoners een stel vormen en samen één kamer huren in de woning. Ook hebben zij verklaard dat er die dag een derde bewoner, een vriend van hen waar zij eerder mee hebben samengewoond, in de woning komt wonen, dat hij een afzonderlijk huurcontract heeft, en dat zij de huur apart aan de eigenaar betalen. Zij hebben de woning via Facebook gevonden.
Verder blijkt uit de rapporten van bevindingen dat zich in beide woningen één keuken, één badkamer en één toilet bevinden.
4.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de zelfstandige woonruimtes van de woningen aan [locatie 1] en [locatie 2] zijn omgezet naar onzelfstandige woonruimtes. De rechtbank heeft er daarbij terecht acht op geslagen dat uit de rapporten van bevindingen en de bijgevoegde foto's blijkt dat in beide woningen de kamers konden worden afgesloten, dat afzonderlijke huurcontracten met de bewoners zijn gesloten, dat de bewoners van [locatie 1] afzonderlijk huur aan [appellant] betaalden en dat [appellant] ten tijde van het huisbezoek aan [locatie 2] op zijn Facebook-account kamers te huur aanbood. De rechtbank heeft terecht in aanmerking genomen dat in het huurcontract van de bewoners van de woning aan [locatie 2] staat dat aan hen een kamer is verhuurd en dat de andere ruimtes in de woning, waaronder de wezenlijke voorzieningen, voor gezamenlijk gebruik zijn. Ook staat in de rapporten van bevindingen dat de bewoners in beide woningen afzonderlijk hebben verklaard dat er een derde bewoner bij zou komen. Deze verklaringen zijn in het licht van het voorgaande aannemelijk. Verder kan [appellant] niet in zijn betoog worden gevolgd dat een derde persoon legaal in beide woningen kon wonen als de huidige bewoners als hospita optreden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2681), is het kenmerkend voor een hospitasituatie dat de hoofdhuurder de gehele woning huurt en verantwoordelijk is voor het afdragen van de gehele huur aan de verhuurder. Dat is hier niet het geval.
Het betoog faalt.
Afzien dan wel matiging van de boete
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat het college aanleiding had moeten zien om te volstaan met een waarschuwing of om de aan hem opgelegde boete te matigen.
Hij voert aan dat de gemeente Amsterdam onduidelijk was over haar standpunt over het delen van een woning. Er zijn pas sinds 1 januari 2017 mogelijkheden voor vergunningen voor het delen van een woning. Vlak daarvoor heeft de wethouder volgens [appellant] te kennen gegeven dat hij alleen boetes zou opleggen bij excessen. Daarnaast heeft hij van verschillende verhuurdersadviseurs vernomen dat de gemeente de regels voor kamerverhuur zou gaan wijzigingen. Gelet hierop stelt [appellant] dat hij erop heeft mogen vertrouwen dat de gemeente verhuurders in zoverre welwillend tegemoet zou treden. Ook de informatie over de website van de gemeente Amsterdam is lange tijd onduidelijk geweest over de mogelijkheden van kamerverhuur. Verder heeft hij geen financieel voordeel genoten van de huuropbrengsten, aldus [appellant].
5.1.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, mag van [appellant] als eigenaar en verhuurder van meerdere woningen worden verwacht dat hij op de hoogte is van de geldende wet- en regelgeving en eventuele wijzigingen daarvan, dan wel dat hij zich hierover laat informeren. Daar komt bij dat [appellant] al eerder, in juli 2016, in contact is geweest met de afdeling Wonen van de gemeente Amsterdam en dat deze afdeling hem heeft geïnformeerd over een op 17 februari 2016 aangetroffen situatie waarbij kamers werden verhuurd. Gelet hierop en nu vaststaat dat de geldende wet- en regelgeving op juiste wijze is gepubliceerd, is de rechtbank terecht voorbij gegaan aan de stelling van [appellant] over de onduidelijkheden op de website. Daarnaast heeft [appellant] zijn stelling over de uitlatingen van de wethouder niet gestaafd met stukken, zodat zijn beroep op het vertrouwensbeginsel al hierom niet kan slagen.
5.2.    Daargelaten of dit op zichzelf genomen kan leiden tot matiging van de boete, heeft [appellant] verder niet aannemelijk gemaakt dat hij geen financieel voordeel van het overtreden van artikel 21, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet 2014 heeft genoten, zodat het college al hierom geen aanleiding heeft hoeven zien om de aan hem opgelegde boete te matigen.
Het betoog faalt.
Conclusie
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.
w.g. Borman    w.g. Crombach
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019
689.
BIJLAGE
Huisvestingswet 2014
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
[…]
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten;
[…].
Huisvestingsverordening Amsterdam 2016
Artikel 1
In deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
aa. Onzelfstandige woonruimte: woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt keuken en sanitaire voorzieningen;
[…]
Ddd.
Zelfstandige woonruimte: woonruimte die een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten de woonruimte,
[…]
Artikel 3.1.1
1. Als woonruimte behorend tot een gebouw als bedoeld in artikel 21 van de wet wordt aangewezen:
a. alle zelfstandige woonruimte met een met een rekenhuur tot de liberalisatiegrens;
b. alle zelfstandige woonruimte tot en met 200 huurpunten;
c. alle zelfstandige woonruimte met meer dan 200 huurpunten;
d. alle onzelfstandige woonruimte tot 750 huurpunten.
2. Complexen opgenomen in bijlage 1 worden niet als woonruimte in de zin van artikel 21 van de wet aangewezen.
Artikel 4.2.2 Bestuurlijke boete
1. Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van de verboden bedoeld in artikel 8 en artikel 21 van de wet of handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften bedoeld in artikel 24 van de wet.
2. Burgemeester en wethouders leggen een boete op:
[…]
b. voor de eerste overtreding van artikel 21 a, b, c of d van de wet overeenkomstig kolom A van de in bijlage 3 genoemde tabel 2;
[…]
Bijlage 3 Behorende bij artikel 4.2.2 Bestuurlijke boete