ECLI:NL:RVS:2019:140
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 januari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 20 juni 2017 een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. Hiertegen had de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 23 mei 2018. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, heeft op 30 november 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het verzoek om een voorlopige voorziening is gericht op het voorkomen dat de staatssecretaris uitvoering geeft aan de uitspraak van de rechtbank totdat er een beslissing is genomen in het hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in stand zal blijven, en heeft daarom besloten om het verzoek toe te wijzen. Dit betekent dat de staatssecretaris geen nieuw besluit hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling vastgesteld.
De uitspraak is openbaar gedaan op 21 januari 2019 en is ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.