ECLI:NL:RVS:2019:1213

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
201802313/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag extra uren rechtsbijstand en beoordeling feitelijke complexiteit

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor extra uren rechtsbijstand. De aanvraag was ingediend op 12 januari 2017, waarbij [appellant] 47 extra uren rechtsbijstand vroeg voor de verdediging van [persoon]. De Raad voor Rechtsbijstand had deze aanvraag op 24 januari 2017 afgewezen, omdat er geen bijzondere rechtsvraag of juridisch relevant feitencomplex was dat de zaak feitelijk complex maakte. De rechtbank Den Haag bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak van 5 februari 2018, waarop [appellant] in hoger beroep ging.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Raad voor Rechtsbijstand zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er geen omvangrijk juridisch relevant feitencomplex bestond. [appellant] voerde aan dat de omvang van het dossier en de ontkenning van de verdachte aanleiding hadden moeten zijn om meer uren toe te kennen. De Raad van State stelde echter vast dat [appellant] onvoldoende informatie had verstrekt om de feitelijke complexiteit van de zaak aan te tonen. De Raad voor Rechtsbijstand had geen inzicht gekregen in de aard van de zaak en de omvang van de verdenking tegen de cliënt van [appellant].

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat de zaak niet binnen de forfaitaire tijd kon worden behandeld. De Raad voor Rechtsbijstand had terecht geoordeeld dat het verzoek om extra uren rechtsbijstand moest worden afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende onderbouwing door de advocaat bij aanvragen voor extra uren rechtsbijstand, vooral in complexe zaken.

Uitspraak

201802313/1/A2.
Datum uitspraak: 17 april 2019

AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 februari 2018 in zaak nr. 17/5125 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2017 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om toekenning van extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [persoon] afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2017 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. dr. J.M. Lintz, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en G. van Dort, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De relevante regelgeving en het beleid van de raad zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Op 12 januari 2017 heeft [appellant] een aanvraag ingediend om toekenning van 47 extra uren rechtsbijstand. Bij besluit van 24 januari 2017 heeft de raad dit verzoek afgewezen, omdat niet is gebleken van een bijzondere rechtsvraag of juridisch relevant feitencomplex als gevolg waarvan de zaak niet in redelijkheid binnen de tijdgrens kan worden afgehandeld. Uit de geschetste omstandigheden, waaronder de omvang van het dossier en de ontkenning door de verdachte, kan niet worden afgeleid dat de zaak zodanig bijzonder is in vergelijking met soortgelijke zaken dat het verzoek moet worden toegekend, aldus de raad. Bij het besluit van 6 juni 2017 heeft de raad deze afwijzing gehandhaafd.
Aangevallen uitspraak
3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in deze zaak geen omvangrijk juridisch relevant feitencomplex bestaat.
De rechtbank heeft overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling het in de werkinstructies "Eerste aanvraag extra uren" (hierna: werkinstructie I) en "Extra uren in strafrechtzaken" (hierna: werkinstructie II) opgenomen beleid van de raad niet onredelijk wordt geacht. Nu [appellant] zich beroept op een uitzonderingssituatie is het aan hem om aannemelijk te maken dat een bewerkelijke zaak voorligt die toekenning van een vergoeding van extra uren rechtvaardigt, aldus de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omvang van het dossier in relatie tot het aandeel dat de verdachte daarin heeft niet zo groot is dat het de zaak feitelijk complex maakt. In dat verband verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:950 waarin een dossier van 6000 pagina's, gelet op de omvang van de rol van de verdachte in die zaak, onvoldoende is geacht voor het oordeel dat de zaak feitelijk complex zou zijn. Volgens de rechtbank betekent de omstandigheid dat veelvuldig is getapt, anders dan [appellant] betoogt, gelet op werkinstructie II niet dat grootschalige inzet van het opsporingsapparaat heeft plaatsgevonden. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheid dat zijn cliënt het ten laste gelegde strafbare feit ontkent en dat zijn medeverdachten ook deels ontkennen de zaak niet feitelijk complex maakt. Bovendien volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2057 dat de omstandigheid dat het aantal aan de zaak bestede uren, naar gesteld, hoger is dan het gemiddelde niet voldoende is om aan te nemen dat de zaak feitelijk complex is, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. [ appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in deze zaak geen omvangrijk juridisch relevant feitencomplex bestaat. [appellant] betoogt primair dat alleen al de omvang van het dossier voor de raad aanleiding had moeten zijn om meer uren toe te kennen. Daartoe voert hij aan dat hij er als advocaat vanuit moet gaan dat bestudering van het volledige dossier noodzakelijk is voor de verdediging van zijn cliënt. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling het in de werkinstructies opgenomen beleid van de raad niet onredelijk wordt geacht, niet heeft onderkend dat dit beleid in voorkomende gevallen toch tot een onredelijke uitkomst kan leiden. Omdat het beleid ertoe leidt dat bepaalde zaken niet binnen het forfait kunnen worden behandeld, wordt het recht op vrije advocaatkeuze dusdanig beperkt dat hierdoor het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) neergelegde recht op een eerlijk proces wordt geschonden, aldus [appellant]. Volgens [appellant] heeft de rechtbank bovendien ten onrechte verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, omdat de situatie die in die uitspraak aan de orde was niet vergelijkbaar is met deze zaak.
Subsidiair voert [appellant] aan dat de zaak ook feitelijk complex is omdat het aan zijn cliënt ten laste gelegde feit van ernstige aard is, zijn cliënt en een medeverdachte ontkennen en er strafverzwarende omstandigheden zijn. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] toegelicht dat tevens grootschalige inzet van het opsporingsapparaat heeft plaatsgevonden, omdat twaalf uur tapgesprekken zijn opgenomen.
Standpunt van de raad
5. De raad heeft zich, zoals nader toegelicht ter zitting bij de Afdeling, op het standpunt gesteld dat door [appellant] onvoldoende informatie is verstrekt om te kunnen beoordelen of de zaak feitelijk complex is. Volgens de raad heeft [appellant] onvoldoende inzicht gegeven in de aard van de zaak, de omvang van de verdenking tegen zijn cliënt en in hoeverre het dossier betrekking heeft op zijn cliënt. In dat verband heeft de raad betrokken dat [appellant] onder meer geen dagvaarding heeft overgelegd. Gelet hierop kan niet worden beoordeeld of indicaties bestaan dat de zaak feitelijk complex is, aldus de raad. Bovendien wijst de raad erop dat wel een proces-verbaal van de rechtbank Den Haag van de zitting van 29 september 2016 is overgelegd, waarin wordt vermeld dat de cliënt van [appellant] wordt verdacht van één feit en dat het erop lijkt dat daarvoor al iemand is veroordeeld.
Beoordeling
5.1.
De raad voert beleid voor het toekennen van extra uren als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000), neergelegd in de werkinstructies I en II.
Uitgangspunt van dat beleid is dat alle zaken binnen het forfait kunnen worden afgehandeld. In een klein aantal gevallen kan van de advocaat in redelijkheid niet worden verwacht dat hij een heel complexe zaak binnen de tijdsgrens van het forfait afhandelt. Voor deze uitzonderlijke gevallen kan toestemming worden gevraagd om meer uren aan de zaak te mogen besteden.
Volgens het beleid wordt de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31 van het Bvr 2000, goedgekeurd, wanneer de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken zodanig feitelijk en/of juridisch gecompliceerd is, dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdsgrens heeft kunnen plaatsvinden en alsnog de door de rechtsbijstandverlener begrote tijd vergt. Bewerkelijkheid van een zaak kan worden aangenomen, indien er een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex is, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens verleend kan worden. Feitelijke complexiteit moet objectief vast te stellen zijn in vergelijking met een soortgelijke zaak. Bewerkelijkheid van de zaak wordt niet aangenomen als uitsluitend wordt verwezen naar het aantal aan de zaak bestede uren, omvang van het dossier of naar factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende of de wederpartij.
5.2.
Blijkens werkinstructie I, onder punt 6, dient eerst te worden beoordeeld of een zaak feitelijk complex is. Pas als deze vraag bevestigend is beantwoord, wordt toegekomen aan de vraag of op grond van de Richtlijn dossierstudie een noodzaak bestaat om meer uren aan de zaak te besteden. Op grond hiervan beoordeelt de raad aan de hand van de Beslisboom ‘handvatten voor een snelle beoordeling extra uren strafzaken’ (hierna: de Beslisboom) of sprake is van een bewerkelijke zaak. Volgens de Beslisboom is een zaak mogelijk bewerkelijk indien meer dan drie aspecten die wijzen op feitelijke complexiteit van toepassing zijn.
In werkinstructie II zijn nadere omstandigheden opgenomen op grond waarvan kan worden bepaald of een zaak feitelijk complex is. In het beleid is voorts vermeld dat het aan de advocaat is om te motiveren en aannemelijk te maken dat de daarin genoemde omstandigheden zich voordoen.
[appellant] heeft in hoger beroep gesteld dat de strafzaak feitelijk complex is door de omvang van het dossier, omdat hij ervanuit moet gaan dat bestudering van het volledige dossier noodzakelijk is voor de verdediging van zijn cliënt. Verder wijst [appellant] op de omstandigheden dat het ten laste gelegde feit ernstig is, zijn cliënt ontkent, grootschalige inzet van het opsporingsapparaat heeft plaatsgevonden en dat strafverzwarende omstandigheden bestaan.
5.3.
In de aanvraag extra uren van 12 januari 2017 heeft [appellant] onder meer vermeld dat zijn cliënt wordt verdacht van het medeplegen van een poging tot straatroof. Zijn cliënt ontkent iedere betrokkenheid. Het dossier bestaat uit vijf ordners en 1200 getapte gesprekken. Alhoewel lang niet het hele dossier voor cliënt relevant was, moest uiteraard wel alles gescand worden op relevantie, aldus [appellant].
De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] zijn aanvraag en de daarin vervatte stellingen met gegevens en bescheiden had moeten staven teneinde te motiveren dat zijn zaak bewerkelijk is. [appellant] heeft geen stukken overgelegd waaruit duidelijk wordt om welke strafbare feiten het gaat. Zoals de raad terecht heeft aangevoerd, heeft [appellant] geen dagvaarding overgelegd. Verder heeft [appellant] geen stukken overgelegd waaruit blijkt wat de inhoud van het dossier is. Gelet hierop was de raad niet in staat te beoordelen in hoeverre het dossier betrekking heeft op zijn cliënt. Bovendien heeft de raad terecht in aanmerking genomen dat uit de door [appellant] overgelegde stukken, zoals het proces-verbaal van de rechtbank Den Haag van 29 september 2016, geen indicaties blijken dat de zaak feitelijk complex is.
Gelet op het voorgaande heeft [appellant] onvoldoende inzicht gegeven in de aard van de zaak en de omvang van de verdenking tegen zijn cliënt, waardoor de raad niet in staat was om te beoordelen of de zaak bewerkelijk was en daarmee in hoeverre de noodzaak bestond om extra uren toe te kennen. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verzoek om toekenning van extra uren rechtsbijstand wordt afgewezen. Nu [appellant] niet heeft gestaafd dat deze zaak niet binnen het forfait kan worden behandeld, wordt niet toegekomen aan zijn betoog dat het beleid van de raad in voorkomende gevallen onredelijk kan zijn en het recht op vrije advocaatkeuze dusdanig beperkt dat strijd bestaat met artikel 6 van het EVRM. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017 kan hem reeds niet baten, omdat deze verwijzing slechts dient ter ondersteuning van het oordeel van de rechtbank dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, standhoudt.
Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Nieuwenhuizen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019
633.

BIJLAGE

Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000
Artikel 22
1. Ten aanzien van strafzaken die in de bijlage zijn aangemerkt als strafrecht verdachten wordt:
a. indien in een strafzaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 15 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, 0,955 punt toegekend, mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd; (…)
Artikel 31
1. In afwijking van het eerste lid van artikel 28 dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bestuur tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
2. Het bestuur stemt geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
Werkinstructie Eerste aanvraag extra uren
Toevoegbeleid
Uitgangspunt is dat alle zaken binnen het forfait kunnen worden afgehandeld. In een klein aantal gevallen kan van de advocaat in redelijkheid niet worden verwacht dat hij een heel complexe zaak binnen de tijdgrens van het forfait afhandelt. Voor deze uitzonderlijke gevallen kan toestemming worden gevraagd om meer uren aan de zaak te mogen besteden.
2. Extra uren doelmatig besteed
2.1.
Algemeen
In de nota van toelichting bij het Bvr is doelmatig als volgt toegelicht:
a. a) de zaak moet een zodanig karakter hebben dat de behandeling ervan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden. (…)
b) de rechtsbijstandverlening moet in verhouding staan tot het belang waarvoor de toevoeging is afgegeven (proportionaliteitsbeginsel). (…)
2.2.
Feitelijk en juridische complexiteit
Het criterium ‘doelmatig’ is in het Bvr 2000 gekoppeld aan de ‘feitelijke en/of juridische complexiteit’ van de zaak. (…)
Feitelijke complexiteit
Je spreekt van een bewerkelijke zaak, als sprake is van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire tijdgrens kan worden verleend. Feitelijke complexiteit moet objectief vast te stellen zijn in vergelijking met een soortgelijke zaak. Bijvoorbeeld uitvoerige inhoudelijke correspondentie, een bijzonder en/of langdurig procesverloop met een groot aantal zittingen of noodzakelijk overleg met een deskundige. Je neemt geen bewerkelijkheid van de zaak aan als uitsluitend wordt verwezen naar het aantal aan de zaak bestede uren, omvang van het dossier of naar factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende of de wederpartij. Bijvoorbeeld maatschappelijke of culturele achtergrond, taalproblemen, gebruik van een tolk, psychische stoornis of een onverzoenlijke houding. Deze factoren maken de zaak wel intensief, maar niet feitelijk complex. (…)
6. Beoordeling begroting
Richtlijn dossierstudie in omvangrijke zaken
Voor de beoordeling van de begroting in een omvangrijke zaak maak je onderscheid tussen het globaal doornemen en het intensief bestuderen van (onderdelen van) het dossier. Als richtlijn voor de eerste, globale doorneming en schifting van het dossier geldt een maximale norm van drie pagina’s per minuut, vergelijkbaar met 3 à 4 uur per ordner van 500 pagina’s. (…) In een omvangrijke strafzaak hanteer je deze richtlijn bijvoorbeeld voor het diagonaal doornemen van het dossier. De advocaat kan dan de aspecten die van belang zijn voor de verdediging van zijn cliënt uit het dossier filteren. Deze norm voor de eerste doorneming en schifting van het dossier staat los van de beoordeling van de tijdsbesteding aan het daadwerkelijk bestuderen van relevant gebleken onderdelen van het dossier. De advocaat moet de begroting van deze uren onderbouwen. (…)
Werkinstructie Extra uren in strafrechtzaken
2. Bewerkelijke strafzaak
(…)
Je beoordeelt de feitelijke complexiteit in een strafzaak aan de hand van de volgende omstandigheden
1. omvang van het dossier in relatie tot het aandeel dat verdachte daarin heeft;
2. omvang van de getuigenverhoren en de daarmee gelijkgestelde werkzaamheden, zoals descente en Oslo-confrontatie;
3. omvang en aard van de feiten op de dagvaarding;
4. proceshouding verdachte en medeverdachten;
5. hoeveelheid zittingen waarop de zaak inhoudelijk wordt behandeld;
6. grootschalige inzet van het opsporingsapparaat;
7. tenlastelegging lidmaatschap van criminele organisatie
8. verzwarende omstandigheden.
Een strafzaak kan feitelijk complex zijn, als drie of meer van de bovenstaande omstandigheden van toepassing zijn. Het is aan de advocaat om dit te motiveren en aannemelijk te maken.
(…)
Een hulpmiddel bij de beoordeling van de bewerkelijkheid: beslisboom.
Beslisboom
Handvatten voor een snelle beoordeling extra uren strafzaken
B. Feitelijke complexiteit, is er sprake van:
Zijn meer dan 3 van bovengenoemde aspecten met betrekking tot feitelijke complexiteit van toepassing, dan is de zaak mogelijk bewerkelijk.