201500656/1/A2.
Datum uitspraak: 1 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2014 in zaak nr. 14/2039 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2013 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om toekenning van extra uren rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 24 februari 2014 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr) wordt, indien in een strafzaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 15 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikel 22 bedoelde tijdsgrens een aanvraag in bij het bestuur tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt het bestuur geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand
doelmatig wordt verleend.
In de Leidraad Bewerkelijke zaken (versie december 2008; hierna: de Leidraad) is voor beantwoording van de vraag wat onder ‘doelmatig’ moet worden verstaan, verwezen naar de Nota van Toelichting bij het Bvr, waarin is bepaald dat daarvoor is vereist dat 1) de zaak een zodanig karakter dient te hebben dat de behandeling ervan in redelijkheid niet binnen de tijdsgrens heeft kunnen plaatsvinden (bewerkelijkheid van de zaak) en 2) de rechtsbijstandverlening in verhouding dient te staan tot het belang waarvoor de toevoeging is afgegeven (het proportionaliteitsbeginsel).
Ten aanzien van de bewerkelijkheid van de zaak is op pagina's 5 en 6 van de Leidraad uiteengezet dat dit kan worden aangenomen, indien er een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex is, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens verleend kan worden. Feitelijke complexiteit zal slechts worden aangenomen aan de hand van objectieve factoren. Derhalve zullen factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende of de wederpartij geen reden zijn om feitelijke complexiteit, en dus de bewerkelijkheid van de zaak, aan te nemen. Bewerkelijkheid kan ook worden aangenomen, indien sprake is van juridische complexiteit. Daarbij gaat het om bijzondere rechtsvragen, die zich in het soort zaak in kwestie zelden voordoen en met de behartiging waarvan veel meer tijd dan gemiddeld is gemoeid. Als zich in een zaak geen feitelijke en/of juridische complexiteit voordoet, zal een aanvraag om toekenning van extra uren worden afgewezen, ook al is in de desbetreffende zaak gemiddeld meer tijd besteed dan in een gelijksoortige zaak.
2. [appellante] is onder nummer 4KB5924/A toegevoegd aan [persoon] voor het verlenen van rechtsbijstand in een strafzaak. [appellante] heeft op 2 juli 2013 toekenning van extra uren rechtsbijstand aangevraagd. De raad heeft aan de afwijzing van deze aanvraag ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat de zaak feitelijk of juridisch zo complex is dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden. Dat aan de cliënt van [appellante] tevens medeplegen ten laste is gelegd maakt niet dat deze zaak feitelijk of juridisch complex is, omdat medeplegen een algemeen leerstuk van het strafrecht is en de jurisprudentie op dat gebied bij een advocaat die bij de raad op het terrein van het strafrecht is ingeschreven als bekend wordt verondersteld, aldus de raad.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de zaak feitelijk en juridisch complex is. De zaak is juridisch complex omdat het een bewerkelijke strafzaak betreft waaraan 73 uren zijn besteed. De leerstukken medeplegen, poging en poging tot moord luisteren in deze zaak zeer nauw waardoor uitvoerig jurisprudentieonderzoek nodig is geweest. De Hoge Raad erkent bovendien dat dit uiterst complexe leerstukken zijn. Voorts zijn aan de advocaat van één van de medeverdachten 50 extra uren rechtsbijstand toegekend, aldus [appellante].
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zaak niet zodanig feitelijk en juridisch complex is dat om die reden extra uren moesten worden toegekend. Dat het aantal aan de zaak bestede uren, naar gesteld, hoger is dan het gemiddelde is niet voldoende om aan te nemen dat de zaak feitelijk en juridisch complex is. De enkele stelling van [appellante] dat medeplegen een uiterst complex leerstuk uit het strafrecht betreft dat volop in ontwikkeling is, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep van [appellante] op het gelijkheidsbeginsel kan voorts niet slagen, nu de raad gemotiveerd heeft gesteld dat de zaak van de medeverdachte en deze zaak geen gelijke gevallen betreffen. De zaak van de medeverdachte betreft een minderjarige met een aanzienlijke strafrechtelijke geschiedenis ten aanzien van wie een forensisch psychiatrisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2015
480-809.