201807546/2/A3, 201807547/2/A3, 201807550/2/A3 en 201807551/2/A3.
Datum beslissing: 9 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:
[verzoeker], wonend te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.
Procesverloop
Bij brief van 8 april 2019, ingekomen bij de Raad van State op 9 april 2019, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. E. Steendijk (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van de zaken met nummers 201807546/1/A3, 201807547/1/A3, 201807550/1/A3 en 201807551/1/A3.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 9 april 2019 ter openbare zitting aan de orde gesteld, waar [verzoeker] niet is verschenen.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust en heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 9 april 2019 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Awb afgewezen. Daartoe heeft zij het volgende overwogen.
Overweging
1. Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
2. [verzoeker] heeft de wrakingskamer verzocht om het verzoek om wraking ter verdere behandeling te verwijzen naar een ander gerecht. Volgens hem zijn diverse leden van de wrakingskamer in eerdere zaken partijdig gebleken en kan hij daardoor bij de Afdeling niet langer rekenen op een behandeling van zijn verzoeken om wraking door een onpartijdige rechter. De partijdigheid blijkt er onder meer uit dat de wrakingskamer eerdere wrakingszaken heeft afgedaan zonder hem in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4003, onder 2.1, betreft de grondslag van een dergelijk verzoek naar zijn strekking een gebrek aan vertrouwen in een onpartijdige behandeling van wrakingsverzoeken door de Afdeling. Het is daarmee naar zijn strekking een verzoek om wraking van alle leden van de Afdeling die zitting hebben in een wrakingskamer. Dit verzoek dient buiten behandeling te worden gelaten, omdat het niet kan worden aangemerkt als een verzoek om wraking in de zin van artikel 8:15 van de Awb. Dit verzoek heeft immers niet specifiek betrekking op één of meer leden van de Afdeling. Verder kan de wijze van behandelen van eerdere wrakingsverzoeken niet aan dit verzoek ten grondslag worden gelegd. De Afdeling ziet reeds hierom geen aanleiding om het verzoek om wraking ter verdere behandeling te verwijzen naar een ander gerecht. 3. Bij de beoordeling van een verzoek om wraking geldt als maatstaf dat een staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
4. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat er ten aanzien van eerder door hem ingestelde beroepen en ingediende verzoeken om wraking beslissingen zijn genomen door staatsraden die duiden op vooringenomenheid bij deze staatsraden.
4.1. De Afdeling overweegt dat de door andere staatsraden in andere zaken genomen beslissingen niet relevant zijn bij de beoordeling van het verzoek om wraking ten aanzien van de staatsraad.
5. Aan het verzoek heeft [verzoeker] verder ten grondslag gelegd dat de wijze waarop zaken aan staatsraden worden toegewezen erop duidt dat staatsraden niet onafhankelijk van het bestuur van de Afdeling functioneren. Partijen kunnen immers pas een week voor de zitting zien welke staatsraden hun zaak behandelen, zodat het bestuur van de Afdeling kennelijk de inhoudelijke beslissingen in zaken neemt, waarvan vervolgens niet kan worden afgeweken. Dit geldt tevens voor de gewraakte staatsraad. Ook de beslissing van het bestuur van de Afdeling om de behandeling van zijn beroepen te verwijzen naar een enkelvoudige kamer en de beslissing van de gewraakte staatsraad om de behandeling van de zaken niet te verwijzen naar een meervoudige kamer wekken de schijn dat de uitspraak al vaststaat. Verder heeft [verzoeker] de gewraakte staatsraad verzocht om de behandeling uit te stellen, de voorzitter van de commissie voor de bezwaarschriften op te roepen en de vertegenwoordiging door de gemachtigde van het gemeentebestuur te weigeren. Deze verzoeken zijn afgewezen of onbeantwoord gelaten. Ook dit duidt volgens hem op vooringenomenheid van de staatsraad.
5.1. Ingevolge artikel 8:10a van de Awb worden de zaken die bij een andere bestuursrechter dan de rechtbank aanhangig worden gemaakt, in behandeling genomen door een meervoudige kamer. In de Algemene kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak zijn de unitvoorzitters aangewezen als leden van de meervoudige kamer ten behoeve van en voor de duur van het vooronderzoek. Totdat de zaak wordt toebedeeld aan de behandelend zittingskamer leidt deze meervoudige kamer het vooronderzoek en neemt zij de processuele beslissingen. Na toedeling aan de zittingskamer worden de beslissingen genomen door de zittingskamer, in dit geval de staatsraad. Beslissingen uit het vooronderzoek kunnen door partijen bij de staatsraad nog ter discussie worden gesteld. Nadat een zaak is toebedeeld aan een zittingskamer wordt aan partijen een uitnodiging gezonden voor de mondelinge behandeling van de zaak op een zitting. Voor zover [verzoeker] concludeert dat ‘het bestuur van de Afdeling’ kennelijk de inhoudelijke beslissingen in zaken neemt, verkeert hij in een onjuiste veronderstelling over de wijze waarop zaken worden toebedeeld aan zittingskamers.
De overige aangevoerde argumenten hebben betrekking op processuele beslissingen, die als zodanig niet ter beoordeling staan in een wrakingsprocedure. Volgens vaste jurisprudentie is het instrument van wraking niet bedoeld om als rechtsmiddel tegen processuele beslissingen te worden aangewend. Zodanige beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien deze op zich dan wel in onderlinge samenhang bezien een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
6. [verzoeker] heeft daarnaast aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank pas heeft ontvangen nadat hij het griffierecht voor de behandeling van zijn hoger beroep had voldaan. Deze werkwijze wordt volgens hem alleen bij hem gehanteerd, hetgeen ook op vooringenomenheid duidt.
6.1. Zoals ook al aan [verzoeker] is uitgelegd in rechtsoverweging 4.1 van de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4003, maakt een proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank deel uit van het procesdossier in het hoger beroep, waartoe [verzoeker] toegang heeft, nadat hij is ontvangen in zijn hoger beroep. Een appellant kan pas in zijn hoger beroep worden ontvangen als hij het daarvoor verschuldigde griffierecht heeft voldaan. Voor zover [verzoeker] aanvoert dat hij het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank nodig had voor het maken van de afweging of hij hoger beroep zal instellen, had hij zich tot de rechtbank kunnen wenden. Hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat sprake is van de hiervoor bedoelde partijdigheid van de gewraakte staatsraad. 7. Voor zover [verzoeker] klaagt over de wijze waarop de rechtbank zijn beroepen heeft behandeld, overweegt de Afdeling dat deze klachten aan de orde kunnen komen bij de inhoudelijke behandeling van de hoger beroepen.
8. [verzoeker] heeft verder geen andere feiten of omstandigheden met betrekking tot de staatsraad aangevoerd, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
9. Het verzoek om wraking van de staatsraad moet daarom in zoverre worden afgewezen.
Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. J. Kramer, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Kramer w.g. Boer
voorzitter griffier
745.