ECLI:NL:RVS:2019:1107

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
201804797/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunning voor standplaats op weekmarkt in Schagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2018. De rechtbank had het beroep van [belanghebbende] gegrond verklaard en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schagen van 23 augustus 2017 vernietigd. Dit besluit had het bezwaar van [appellant] tegen de vergunning voor een standplaats op de weekmarkt van de gemeente Schagen gegrond verklaard, maar het college had de aanvraag van [belanghebbende] afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellant] zijn bezwaar tegen het besluit van 6 februari 2017 niet tijdig had ingediend, omdat hij dit pas op 2 mei 2017 deed, terwijl de termijn op 21 maart 2017 eindigde.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Hij stelt dat hij door het college op het verkeerde been is gezet en dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om bezwaar te maken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat [appellant] op 2 maart 2017 op de hoogte was van het besluit van 6 februari 2017 en dat hij voldoende tijd had om bezwaar te maken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, omdat het aan [appellant] was om tijdig bezwaar te maken.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 10 april 2019.

Uitspraak

201804797/1/A3.
Datum uitspraak: 10 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2018 in zaak nr. 17/4354 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2017 heeft het college aan [belanghebbende] een vergunning verleend voor een standplaats op de weekmarkt van de gemeente Schagen.
Bij besluit van 23 augustus 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van6 februari 2017 herroepen en de aanvraag van [belanghebbende] om een standplaats afgewezen.
Bij mondelinge uitspraak van 25 april 2018 heeft de rechtbank het door [belanghebbende] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 augustus 2017 vernietigd, het door [appellant] gemaakte bezwaar  tegen het besluit van 6 februari 2017 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [belanghebbende] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn, en het college, vertegenwoordigd door R.J. Smidt, zijn verschenen. Verder is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], bijgestaan door mr. V.C.T. Verkroost, advocaat te Rotterdam.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij besluit van 6 februari 2017 heeft het college aan [belanghebbende] een vergunning verleend voor een standplaats voor de verkoop van lederwaren op de weekmarkt in Schagen. Bij brief van 19 april 2017 heeft het college [appellant] de gelegenheid gegeven binnen twee weken schriftelijk bezwaar in te dienen. Op 2 mei 2017 heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard, omdat [appellant] al over een vergunning voor een standplaats voor 12 meters op de weekmarkt voor de verkoop van lederwaren beschikte. Volgens het college volgt uit de branche-indeling Schagen Centrum april 2013 dat op de weekmarkt slechts 12 meters aan lederwaren is toegestaan.
Wettelijk kader
2.    Artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager."
Artikel 6:7 luidt: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:8, eerste lid, luidt: "De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."
Artikel 6:11 luidt: "Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
Uitspraak van de rechtbank
3.    De rechtbank heeft het beroep van [belanghebbende] gegrond verklaard, het besluit van 23 augustus 2017 vernietigd en het door [appellant] tegen het besluit van 6 februari 2017 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] zijn bezwaarschrift buiten de daartoe gestelde termijn heeft ingediend en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
Hogerberoepsgronden
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Hij voert aan dat hij door het college op het verkeerde been is gezet. [appellant] stelt dat hij op 8 februari 2017 de marktmeester een WhatsApp heeft gestuurd dat hij het niet eens was met de standplaatsvergunning voor [belanghebbende]. Op 2 maart 2017 heeft hij gesproken met de marktmeester en een ambtenaar van de gemeente, waarvan ook een verslag is gemaakt. Volgens [appellant] is toen ten onrechte het besluit van 6 februari 2017 niet aan hem uitgereikt. Ook is hij toen niet op de mogelijkheid om bezwaar te maken gewezen. Daarnaast heeft de ambtenaar van de gemeente tijdens het gesprek toegezegd dat er met een oplossing zou worden gekomen. Daarop had hij mogen vertrouwen, aldus [appellant].
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
5.    Zoals ook de rechtbank heeft vastgesteld, heeft het college het besluit van 6 februari 2017 op 7 februari 2017 aan de aanvrager, [belanghebbende], verzonden en daarmee dat besluit op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Dat betekent dat de termijn voor het maken van bezwaar op 8 februari 2017 begon en op 21 maart 2017 eindigde. Uit het door [appellant] overgelegde nader stuk blijkt dat hij op 16, 17 en 28 februari 2017 via WhatsApp met de marktmeester contact over zijn eigen standplaatsvergunning heeft gehad. Het college heeft het bezwaarschrift van [appellant] tegen het besluit van 6 februari 2017 op 2 mei 2017, en dus buiten de geldende termijn, ontvangen.
5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 17 januari 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:135), moet een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, die van het nemen van een besluit waarvan geen publicatie in een huis-aan-huisblad heeft plaatsgevonden, niet schriftelijk op de hoogte is gesteld, binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt, daartegen bezwaar maken.
5.2.    De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat [appellant] in ieder geval op 2 maart 2017 op de hoogte is geraakt van het besluit van 6 februari 2017. Omdat de bezwaartermijn op dat moment nog bijna ruim drie weken duurde, had [appellant] in dit geval zelfs nog langer dan twee weken om bezwaar te maken. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft [appellant] eerst op 2 mei 2017 en dus buiten de daartoe gestelde termijn zijn bezwaarschrift ingediend.
5.3.    De rechtbank heeft daarnaast terecht overwogen dat in de door [appellant] aangevoerde omstandigheden geen aanleiding bestaat de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2018 is het moment waarop [appellant] op de hoogte is geraakt van het besluit bepalend en niet het moment waarop hij eventueel in bezit zou zijn geraakt van het besluit. Dat aan [appellant] niet het besluit van 6 februari 2017 is uitgereikt, is daarom niet van belang. Daarnaast bestond er voor het college geen verplichting om [appellant] tijdens het gesprek van 2 maart 2017 op de mogelijkheid van het maken van bezwaar te wijzen. Het lag op de weg van [appellant] om hiernaar te informeren en eventueel te onderzoeken hoe hij bezwaar kon maken tegen het besluit van 6 februari 2017. Weliswaar staat in het verslag van het gesprek op 2 maart 2017 dat de problematiek nader wordt uitgezocht en vervolgens geprobeerd wordt om met een oplossing te komen, maar dat is niet aan te merken als een concrete en ondubbelzinnige toezegging op grond waarvan [appellant] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij geen bezwaar hoefde te maken. Evenmin mocht [appellant] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de aan [belanghebbende] verleende vergunning voor een standplaats zou worden ingetrokken. Verder heeft het college [appellant] geen nieuwe termijn mogen aanbieden om alsnog bezwaar te maken. Zoals volgt uit bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3451), is de in artikel 6:7 van de Awb vervatte termijn voor het maken van bezwaar van openbare orde en is deze niet afhankelijk van partijen.
Het betoog faalt.
Conclusie
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.
w.g. Borman    w.g. Crombach
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019
689.