ECLI:NL:RVS:2019:1045

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
201805603/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderopvangtoeslag en bewijsvoering van kosten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2010 definitief op nihil heeft vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit besluit genomen op basis van het feit dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij alle kosten voor de opvang van zijn kinderen bij [gastouderbureau] heeft voldaan. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, maar [appellant] is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] ontving in 2010 voorschotten voor de opvang van zijn drie kinderen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag op nihil vastgesteld, omdat [appellant] niet kon aantonen dat hij de volledige kosten had betaald. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de jaaropgave van [gastouderbureau], waarin een foutieve weergave van de kosten staat. Hij stelt dat hij in werkelijkheid meer heeft betaald dan in de jaaropgave is vermeld.

Tijdens de zitting heeft de Afdeling de zaak behandeld en is gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen niet meer tegenwerpt dat de kosten voor de opvang in de maanden november en december 2010 naar het gastouderbureau zijn overgemaakt. De Afdeling heeft overwogen dat [appellant] voldoende bewijs heeft geleverd van de gemaakte kosten en dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte heeft gesteld dat hij geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen vernietigd. De Belastingdienst/Toeslagen moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201805603/1/A2.
Datum uitspraak: 3 april 2019

AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2018 in zaak
nr. 17/4319 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2010 definitief berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 23 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.V. Hardoar, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het voor deze uitspraak relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. [ appellant] heeft in 2010 voorschotten ontvangen voor de opvang van zijn drie kinderen bij een gastouder via [gastouderbureau]. Bij besluit van 5 december 2009 is het voorschot kinderopvangtoeslag voor [appellant] over 2010 berekend op € 16.919,00. Bij het besluit van 4 augustus 2015, gehandhaafd bij het besluit van 23 september 2015, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2010 definitief vastgesteld op nihil. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij alle kosten heeft voldaan aan [gastouderbureau]. Vanaf 1 november 2010 bestaat daarnaast geen recht op toeslag, omdat [gastouderbureau] per die datum niet meer is geregistreerd.
De uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag mag uitgaan van de jaaropgave van [gastouderbureau], volgens welke de totale kosten voor opvang in 2010 € 20.160,00 bedroegen. Deze kosten heeft [appellant] niet volledig voldaan.
De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat de registratie van [gastouderbureau] met ingang van 1 november 2010 is beëindigd. [appellant] heeft de kosten voor kinderopvang over de maanden november en december naar [gastouderbureau] overgemaakt in plaats van naar de gastouder, hetgeen in strijd is met artikel 11a van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Ook om deze reden heeft [appellant] geen recht op kinderopvangtoeslag over het jaar 2010, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
4. [ appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over het jaar 2010. [appellant] voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de opvangkosten die zijn vermeld in de jaaropgave van [gastouderbureau]. In die jaaropgave staat abusievelijk niet vermeld dat op de bureaukosten een korting is verleend omdat drie kinderen werden opgevangen. Deze korting blijkt wel uit de overeenkomst met [gastouderbureau] en de maandfacturen. [appellant] betoogt dat moet worden uitgegaan van een totaal aan kosten van € 18.528,00, inclusief de bureaukosten van € 2.400,00, waardoor een eigen bijdrage resteerde van € 1.609,00. Hij heeft aantoonbaar € 1.706,00, dus zelfs teveel, betaald aan [gastouderbureau] en wijst erop dat hij nooit een naheffing heeft gekregen wegens te weinig in rekening gebrachte bureaukosten.
Voorts betoogt [appellant] dat het feit dat het gastouderbureau fouten heeft gemaakt met betrekking tot de registratie van het gastouderbureau, hem niet kan worden toegerekend, aangezien hij ook in de maanden november en december 2010 aan al zijn verplichtingen heeft voldaan.
4.1.
Ter zitting is gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] niet meer tegenwerpt dat de kosten voor kinderopvang over de maanden november en december 2010 naar het gastouderbureau zijn overgemaakt in plaats van naar de gastouder. Hierdoor beperkt het geschil zich tot de vraag of [appellant] heeft aangetoond de totale kosten voor kinderopvang over 2010 te hebben voldaan.
4.2.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833, als ook de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:864) volgt uit artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, gelezen in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114, als ook de uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2282), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, kan geen aanspraak worden gemaakt op een evenredig lager voorschot of lagere tegemoetkoming.
4.3.
Uit de door [appellant] reeds in de bezwaarfase overgelegde facturen van [gastouderbureau] blijkt een totaalbedrag aan opvangkosten van € 18.628,00. Dit bedrag bestaat uit kosten van de gastouder en bureaukosten. In deze facturen is een korting op de bureaukosten verwerkt. Dat een korting op de bureaukosten is toegepast door [gastouderbureau], blijkt eveneens uit de overeenkomst over 2010 tussen [appellant] en de gastouder en uit de overeenkomst tussen [appellant] en [gastouderbureau]. In het licht hiervan heeft [appellant] afdoende uiteengezet dat hij maandelijks een korting kreeg die abusievelijk niet is verwerkt in de jaaropgave.
Gelet op het voorgaande had de Belastingdienst/Toeslagen in dit geval voor de bepaling van de kosten van gastouderopvang via [gastouderbureau] over 2010 uit dienen te gaan van het totaalbedrag aan kosten van € 18.628,00. Een deel van deze kosten is voldaan, doordat de dienst de voorschotten heeft doorbetaald aan [gastouderbureau]. Met het overleggen van de rekeningoverzichten van zijn bank heeft [appellant] aangetoond het resterende deel te hebben betaald. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat [appellant] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor gastouderopvang die in 2010 via [gastouderbureau] is afgenomen.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 23 september 2015 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor vernietiging in aanmerking. De Belastingdienst/Toeslagen dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen nieuwe besluit op het bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
6. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2018 in zaak nr. 17/4319;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 23 september 2015, met kenmerk BOB KO BT12/[…];
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.063,70 (zegge: tweeduizendendrieënzestig euro en zeventig cent), waarvan een bedrag van € 2.048,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 299,00 (zegge: tweehonderdennegenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019
480-902.

BIJLAGE

De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 18
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De gegevens en inlichtingen worden verstrekt binnen een door de Belastingdienst/Toeslagen te stellen termijn.
3. Indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt door de persoon aan wie dit is gevraagd, maant de Belastingdienst/Toeslagen hem aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
4. Indien niet aan de in de vorige leden genoemde verplichtingen is voldaan, bepaalt de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming.
De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Artikel 1.7
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
[..]
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
[..]