ECLI:NL:RVS:2018:99

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
17 januari 2018
Zaaknummer
201704292/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om persoonlijke betalingsregeling door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 14 april 2017 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. [Appellante] had een verzoek ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen voor een persoonlijke betalingsregeling in verband met de terugbetaling van ongeveer € 13.000,00 aan teveel ontvangen voorschotten kinderopvangtoeslag over 2013. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek op 28 juli 2016 afgewezen, met de reden dat de terugvordering was ontstaan door opzet of grove schuld van [appellante]. In plaats daarvan verleende de Belastingdienst/Toeslagen uitstel van betaling onder de voorwaarde dat [appellante] gedurende 24 maanden € 746,00 per maand zou terugbetalen.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gesteld dat de terugvordering te wijten was aan grove schuld van [appellante], omdat zij niet had gereageerd op herhaalde verzoeken om informatie over de genoten kinderopvang. [Appellante] betoogde dat zij niet verwijtbaar had gehandeld, omdat zij de benodigde informatie aan haar gemachtigde had verstrekt, maar de rechtbank oordeelde dat het inschakelen van een gemachtigde [appellante] niet ontsloeg van haar verantwoordelijkheid om de gevraagde informatie te verstrekken.

In hoger beroep bevestigde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen geen persoonlijke betalingsregeling kon treffen, omdat de terugvordering was ontstaan door grove schuld. De Afdeling merkte op dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet over de benodigde informatie beschikte en dat zij had moeten controleren of haar gemachtigde de informatie had doorgegeven. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201704292/1/A2.
Datum uitspraak: 17 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 april 2017 in zaak nr. 16/8079 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellante] om een persoonlijke betalingsregeling afgewezen en haar uitstel van betaling verleend onder de voorwaarde dat zij gedurende 24 maanden een bedrag van € 746,00 per maand terugbetaalt.
Bij besluit van 8 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
Aanleiding
1.    [appellante] heeft op 5 juli 2016 bij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling ingediend in verband met de terugbetaling van een bedrag van ongeveer € 13.000,00 aan teveel ontvangen voorschotten kinderopvangtoeslag over 2013.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de persoonlijke betalingsregeling, op basis van de betalingscapaciteit van [appellante], bij het besluit van 28 juli 2016 afgewezen. Aan de afwijzing is ten grondslag gelegd dat de terugvordering is ontstaan door opzet of grove schuld van [appellante], nu zij niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen om informatie te verstrekken over de genoten kinderopvang. Daarbij is [appellante] uitstel van betaling verleend onder de voorwaarde dat zij 24 maanden lang een bedrag van € 746,00 per maand terugbetaalt.
Gronden in hoger beroep
2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen heeft onderschreven dat het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan grove schuld van [appellante]. Zij voert aan dat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld. [appellante] stelt dat zij de verzochte stukken over de kinderopvang aan haar toenmalige gemachtigde, een advocaat, heeft verstrekt. Volgens [appellante] heeft de gemachtigde verzuimd de gronden van het bezwaar aan te vullen en de door [appellante] verstrekte stukken door te zenden naar de Belastingdienst/Toeslagen en stelt deze zich ten onrechte op het standpunt dat het voor rekening van [appellante] is dat zij niet heeft gecontroleerd of de stukken waren doorgezonden. Zij is een leek op juridisch vlak en heeft erop mogen vertrouwen dat de gemachtigde de stukken zou doorsturen naar de Belastingdienst/Toeslagen, aldus [appellante].
Beoordeling
2.1.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.2.    Het uitgangspunt in de artikelen 26 en 28 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) is dat de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zes weken moet terugbetalen. In artikel 31 van de Awir wordt de mogelijkheid gegeven om nadere regels te stellen met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling. Hiervan is gebruik gemaakt in artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir. Volgens het zesde lid van deze bepaling kan de dienst geen persoonlijke betalingsregeling gebaseerd op de betalingscapaciteit treffen, indien het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner. In dat geval staat alleen de regeling van artikel 79.8a van de Leidraad Invordering 2008 nog open voor een belanghebbende en kan de dienst onder omstandigheden een betalingsregeling van ten hoogste 24 maanden toestaan, waarbij de volledige schuld dient te worden voldaan.
2.3.    Voor de invulling van de begrippen opzet en grove schuld zoekt de Belastingdienst/Toeslagen aansluiting bij de tekst van paragraaf 2, eerste en tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst/Toeslagen. In het eerste lid is vermeld dat grove schuld een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid is en mede grove onachtzaamheid omvat. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat een te hoog bedrag aan tegemoetkoming zou kunnen worden toegekend.
2.4.    De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan grove schuld van [appellante]. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3511, is het niet verstrekken van gegevens voldoende om grove schuld aan te nemen. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir is [appellante] er toe gehouden alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] herhaaldelijk verzocht om voor de periode vanaf 1 augustus 2012 tot en met 14 september 2013 een aantal documenten, waaronder de opvangcontracten met de kinderopvanginstelling en bankafschriften waaruit de betalingen van [appellante] voor de kinderopvang blijken, op te sturen. [appellante] heeft niet gereageerd hierop. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de dienst zonder de informatie niet in staat is om het recht op kinderopvangtoeslag voor 2013 vast te stellen.
De stelling van [appellante] dat zij een gemachtigde had ingeschakeld die de door haar verstrekte informatie niet heeft doorgezonden naar de Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft voorts terecht het standpunt ingenomen dat het inschakelen van een gemachtigde [appellante] niet van haar verantwoordelijkheid voor het verstrekken van de verzochte informatie, als aanvrager van de kinderopvangtoeslag, ontslaat. Mede gelet op de door de Belastingdienst/Toeslagen verzonden herinneringsbrief, had [appellante] moeten nagaan of de gemachtigde daadwerkelijk de door haar verstrekte stukken had doorgestuurd naar de Belastingdienst/Toeslagen. Hieraan doet niet af dat [appellante], naar zij stelt, een leek is op juridisch vlak, reeds omdat hiervoor geen juridische kennis is vereist.
3.    Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat zij niet de betaalcapaciteit heeft om het bedrag van € 746,00 per maand te voldoen. Volgens [appellante] handelt de Belastingdienst/Toeslagen onredelijk door geen rekening te houden met haar betalingsonmacht.
3.1.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 26 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1111) overweegt de Afdeling dat, nu de terugvordering is te wijten aan grove schuld van [appellante], gelet op artikel 7, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir een persoonlijke betalingsregeling waarbij rekening wordt gehouden met haar draagkracht niet mogelijk is. Voorts staat de Uitvoeringsregeling Awir niet toe om bij de vaststelling van een betalingsregeling op basis van artikel 79.8a van de Leidraad Invordering 2008 rekening te houden met de persoonlijke financiële situatie van [appellante]. Uit de Leidraad volgt dat in dit geval de gehele toeslagschuld in maximaal 24 maanden moet worden terugbetaald.
De Afdeling merkt voorts op, onder verwijzing naar de uitspraak van 16 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3886), dat in een geval waarin een persoonlijke betalingsregeling niet aan de orde is omdat de toeslagschuld door opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner is ontstaan, in het invorderingstraject rekening kan worden gehouden met de beslagvrije voet en niet direct tot dwanginvordering hoeft te worden overgegaan. De belanghebbende moet dan wel bij de Belastingdienst/Toeslagen verzoeken om rekening te houden met de beslagvrije voet.
Gebleken is dat [appellante] bij aanvraagformulier van 18 augustus 2016 hierom heeft verzocht. Bij brief van 28 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] bericht dat de beslagvrije voet € 882,00 bedraagt en dat de Belastingdienst/Toeslagen hiermee rekening zal houden als hij overgaat tot het verrekenen van de eventuele toeslagen van [appellante].
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen bij zijn besluitvorming verder rekening had moeten houden met de financiële situatie van [appellante].
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018
615. BIJLAGE
Artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir)
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De gegevens en inlichtingen worden verstrekt binnen een door de Belastingdienst/Toeslagen te stellen termijn.
3. Indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt door de persoon aan wie dit is gevraagd, maant de Belastingdienst/Toeslagen hem aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
4. Indien niet aan de in de vorige leden genoemde verplichtingen is voldaan, bepaalt de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming. (…)
Artikel 26
Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Artikel 28
1. De belanghebbende heeft de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Artikel 31
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling.
Artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir
(…)
4. Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering overeenkomstig de voorgaande leden te betalen kan de Belastingdienst/Toeslagen, in afwijking in zoverre van de voorgaande leden, een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit. (…)
6. De voorgaande leden zijn niet van toepassing indien het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner.
Leidraad Invordering 2008
Artikel 79.8a
Voor toeslagschulden regelt artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir het uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen. De leden 1 tot en met 6 van dat artikel 7 zijn niet van toepassing als het ontstaan van de terugvordering te wijten is aan opzet of grove schuld (artikel 7, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir). In aanvulling op
dat zesde lid geldt het volgende.
Voor een toeslagschuld die is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner kan de Belastingdienst/Toeslagen een betalingsregeling van ten hoogste 24 maanden toestaan als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
—     De belanghebbende verzoekt de Belastingdienst/Toeslagen om zo'n regeling.
—     De belanghebbende of diens partner maakt aannemelijk dat zij niet meer beschikken over het ten onrechte geïnde voorschot, belichaamd in de toeslagschuld.
—     De regeling leidt tot betaling van de volledige schuld binnen 24 maanden.
Als het mogelijk is om een regeling van korter dan 24 maanden te treffen, moet die kortere regeling worden overeengekomen, afhankelijk van de betalingscapaciteit.
Een toeslagschuld die is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner en waarvoor geen betalingsregeling overeengekomen kan worden, moet geheel worden ingevorderd. Als belanghebbende of diens partner aannemelijk maakt dat zij niet meer beschikken over het ten onrechte ontvangen voorschot, belichaamd in de toeslagschuld, houdt de Belastingdienst/Toeslagen, op verzoek, bij de verrekening van een voorschot met die toeslagschuld, er rekening mee dat belanghebbende een bedrag aan bestaansmiddelen overhoudt dat overeenkomt met de voor hem geldende beslagvrije voet.
Artikel 79.9
Als de belanghebbende een betalingsregeling is toegestaan, als bedoeld in artikel 79.8 van de Leidraad, die rekening houdt met een betalingscapaciteit die ontoereikend is om het teruggevorderde bedrag binnen 24 maanden te voldoen, zal de Belastingdienst/Toeslagen na afloop van die regeling de belanghebbende meedelen geen invorderingsmaatregelen te zullen nemen voor de nog openstaande schuld.
Als aan de hand van de gegevens op het door de belanghebbende ingevulde vragenformulier is vastgesteld dat hij niet over enige betalingscapaciteit beschikt, dan zal Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende na die vaststelling meedelen geen invorderingsmaatregelen te zullen nemen voor de toeslagenschuld in kwestie.
In beide situaties wordt aan de mededeling de voorwaarde verbonden dat gedurende 3 jaar te rekenen vanaf de datum van de mededeling, eventuele toeslagen en teruggaven inkomstenbelasting — voor zover die niet in maandelijkse termijnen worden uitbetaald — zullen worden verrekend met de buiten de invordering gelaten schuld.
De Belastingdienst/Toeslagen ziet niet af van het nemen van invorderingsmaatregelen als de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner.
Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst/Toeslagen 2009
& 2. Algemene bepalingen inzake grove schuld en opzet
1. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat bijvoorbeeld een te hoog bedrag aan tegemoetkoming zou worden toegekend.
2. Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat de beboetbare gedraging wordt begaan.
3. De Belastingdienst/Toeslagen dient de aanwezigheid van opzet of grove schuld te stellen en te bewijzen. De Belastingdienst/Toeslagen kan zich voor het bewijs van opzet of grove schuld baseren op door hem gestelde, en door belanghebbende niet of onvoldoende ontzenuwde vermoedens die gebaseerd zijn op feiten.
4. Indien slechts een gedeelte van het teruggevorderde bedrag door opzet of grove schuld van belanghebbende teveel is ontvangen, berekent de Belastingdienst/Toeslagen de boete over dat - naar evenredigheid bepaalde - gedeelte.
(…)