ECLI:NL:RVS:2009:BH5075

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200809368/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake huisvesting van vreemdelingen door het COA

In deze zaak hebben vreemdelingen, mede voor hun minderjarige kinderen, een verzoek ingediend bij de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) om te bemiddelen in het verkrijgen van passende woonruimte in de gemeente Boxtel. De aanleiding voor het verzoek was een besluit van het COA van 29 september 2008, waarin de verstrekkingen aan de vreemdelingen op basis van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) werden beëindigd, omdat zij een aangeboden woonruimte in Ammerzoden hadden geweigerd. De vreemdelingen stelden dat zij recht hadden op passende huisvesting en dat het COA hen niet correct had behandeld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 18 februari 2009 geoordeeld dat de vreemdelingen geen procesbelang hebben bij de toetsing van het besluit van 29 september 2008. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het COA de vreemdelingen in overeenstemming met het beleid een passende woonruimte had aangeboden en dat de redenen voor weigering van de aangeboden woonruimte niet voldoende waren om van het beleid af te wijken. De persoonlijke woonwensen van de vreemdelingen werden niet als voldoende geacht om het COA te dwingen tot het aanbieden van andere woonruimte.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, T.M.A. Claessens, heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen grond was voor het oordeel dat het COA de aangeboden woonruimte ten onrechte passend had geacht. De uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, werd in stand gelaten, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200809368/2/V1.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], mede voor hun minderjarige kinderen,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 4 december 2008 in zaak nr. 08/35039 in het geding tussen:
[verzoekers], mede voor hun minderjarige kinderen,
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2008 heeft het Centraal Oraaan nnuang asielzoekers (hierna: het COa) de verstrekkingen aan [verzoekers], mede voor hun minderjarige kinderen (hierna: de
vreemdelingen) op de voet van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) beëindigd.
Bij uitspraak van 4 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 29 december 2008, hoger beroep ingesteld. Voorts hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COa) is het COa onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge artikel 12 kan de minister van Justitie regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen, als bedoeld in artikel 3.
De Rva 2005 strekt ter uitvoering van artikel 12 van de Wet COa.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Rva 2005 draagt het COa zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening.
Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van de Rva 2005 wordt met de in het tweede lid van dat artikel bedoelde categorieën asielzoekers aan wie opvang wordt geboden gelijkgesteld de vreemdeling aan wie de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 en 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend en die, met inachtneming van artikel 12 van de Rva 2005, reeds in de centrale opvang verblijft in afwachting van het betrekken van woonruimte in een gemeente.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rva 2005 eindigt het recht op opvang indien het een asielzoeker betreft aan wie een verblijfsvergunning is verleend: op de dag waarop naar het oordeel van het COa passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Rva 2005 krijgt de asielzoeker aan wie een verblijfsvergunning is verleend en die in afwachting is van het betrekken van woonruimte in een gemeente de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Rva 2005, aangeboden indien het COa hiermee heeft ingestemd.
2.2. Bij besluit van 28 augustus 2007 is aan de vreemdelingen op de voet van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. Bij brief van 12 september 2008 heeft het COa de vreemdelingen te kennen gegeven dat hun eenmalig passende huisvesting wordt aangeboden in i gemeente , en dat, indien zij die weigeren, de verstrekkingen in het kader van de Rva 2005 zullen worden beëindigd.
Het besluit van 29 september 2008 is gegrond op de weigering van de vreemdelingen de aangeboden woonruimte te aanvaarden.
2.3. Bij de vaststelling of sprake is van passende huisvesting houdt het COa in verband met de heersende woningschaarste geen rekening met persoonlijke woonwensen van de te huisvesten vreemdelingen. Alleen indien er bijzondere omstandigheden zijn in de huisvestingssfeer, houdt het rekening met de door een vreemdeling opgegeven indicaties. Het gaat hier om een medische indicatie voor een bepaalde gemeente vanwege een specifieke niet over te dragen medische behandeling, het hebben van (vast) werk in een bepaalde gemeente, het doorlopen van het examenjaar van een middelbare schoolopleiding of ROC dan wel het volgen van een specifieke opleiding in een bepaalde gemeente of de aanwezigheid van eerste- of tweedegraads familieleden in een bepaalde gemeente. Indien sprake is van één of meer bijzondere omstandigheden, wordt de desbetreffende vreemdeling in of in de buurt van de betrokken gemeente geplaatst, waarbij een straal van maximaal vijftig kilometer als grens wordt aangehouden.
2.4. Het verzoek is erop gericht om het COa te gelasten te bemiddelen in het verkrijgen van passende woonruimte in de gemeente I en de voorziene huisvesting aldaar mee te tellen in het kader van de taakstelling.
2.4.1. Niet buiten twijfel is dat de vreemdelingen geen procesbelang hebben bij de toetsing van het besluit van 29 september 2008 en dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven.
2.4.2. Het COa heeft-de vreemdelingen in overeenstemming met voormeld beleid een passende woonruimte aangeboden.
Het COa heeft voorts in het besluit van 29 september 2008 voldoende gemotiveerd waarom de door de vreemdelingen naar voren gebrachte redenen voor weigering van de aangeboden woonruimte geen aanleiding geven om van het beleid af te wijken. De omstandigheid dat de vreemdelingen thans woonruimte in de gemeente kunnen krijgen noopt evenmin tot afwijking van het beleid, reeds omdat slechts sprake is van persoonlijke woonwensen van de vreemdelingen. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat het COa de aangeboden woonruimte ten onrechte passend heeft geacht. Daarom ziet de voorzitter geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
2.5. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009
382-587.
Verzonden: 18 februari 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak