201801005/1/A1 en 201801005/2/A1.
Datum uitspraak: 15 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B], [appellant C], de stichting Interconfessioneel Voortgezet Onderwijs Gregor Mendel (hierna: het Mendelcollege), de Stichting Bewonersvertegenwoordiging De Krim Haarlem (hierna: Stichting De Krim), wonend dan wel gevestigd te Haarlem,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 december 2017 in zaak nr. 17/3279 in het geding tussen:
onder meer [appellant A], [appellant B], [appellant C], het Mendelcollege,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2017 heeft het college aan Amvest RCF Custodian B.V. een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan voor de bouw van 59 appartementen met parkeerplaatsen op het perceel Pim Mulierlaan te Haarlem (hierna ook: het perceel).
Bij uitspraak van 21 december 2017 heeft de rechtbank het door onder meer [appellant A], [appellant B] en [appellant C] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het door het Mendelcollege daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 mei 2017 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A], [appellant B], [appellant C], het Mendelcollege en Stichting De Krim hoger beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college en Amvest hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 februari 2018, waar [appellant A], [appellant B], [appellant C], het Mendelcollege en Stichting De Krim, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. J.W. Spanjer, advocaat te Heemstede, en het college, vertegenwoordigd door drs. J.R. Hartmans en W. Numan, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Amvest, vertegenwoordigd door mr. J.J.H. Hulshof, advocaat te Arnhem, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een woontoren van 11 bouwlagen met 59 appartementen en parkeerplaatsen op de Pim Mulierlaan te Haarlem. De voorziene bouwlocatie is gelegen op korte afstand van de Orionbrug, ten zuidoosten van het Sportpark Pim Mulier. Ten tijde van de besluitvorming lag het terrein braak en werd het tijdelijk gebruikt om te parkeren.
3. Bij besluit van 14 juni 2017 heeft het college aan Amvest een omgevingsvergunning tweede fase verleend voor het bouwen van 59 appartementen met parkeerplaatsen op het perceel. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is.
4. In dit geding is derhalve uitsluitend aan de orde het besluit van 30 mei 2017 dat de afwijking van het bestemmingsplan mogelijk maakt. De voorzieningenrechter gaat daarom voorbij aan de gronden die zijn gericht tegen het besluit van 14 juni 2017.
5. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Pim Mulier Sportpark". Volgens dat bestemmingsplan heeft het perceel waarop het bouwplan is voorzien de bestemmingen "Gemengde doeleinden", "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" en "Water- en groenvoorzieningen". Het college heeft de omgevingsvergunning eerste fase verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Ontvankelijkheid
6. [appellant A], [appellant B] en [appellant C] betogen dat de rechtbank het door hen ingestelde beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voeren zij aan dat zij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, door het besluit van 30 mei 2017 rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. In dat verband stellen zij dat de wijk De Krim slechts twee toegangswegen heeft die vooral ‘s ochtends en ‘s avonds intensief worden gebruikt. Realisering van het bouwplan leidt volgens hen tot een significante toename van het aantal huishoudens dat gebruik zal maken van de Orionbrug, waar ook zij gebruik van maken. [appellant A], [appellant B] en [appellant C] stellen ook dat zij veel parkeeroverlast ondervinden als gevolg van sportevenementen in het Pim Mulier Sportpark en de nabijgelegen sporthal en dat realisering van het bouwplan leidt tot een verdere toename van de parkeerdruk in de wijk. Daarbij wijzen zij erop dat het perceel waarop het bouwplan is voorzien, nu als parkeervoorziening wordt gebruikt.
6.1. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, terecht overwogen dat het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals in dit geval een omgevingsvergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. 6.2. [appellant A], [appellant B] en [appellant C] wonen op een afstand van minimaal 250 m hemelsbreed van het perceel en hebben vanaf hun woonpercelen geen zicht op de voorziene woontoren. Bij de beoordeling of [appellant A], [appellant B] en [appellant C] vanwege de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan belanghebbenden zijn, heeft de rechtbank terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2820, de ruimtelijke uitstraling van de voorziene woontoren ter plaatse van hun woningen bepalend geacht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank de vraag of [appellant A], [appellant B] en [appellant C] als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt vanwege de ruimtelijke effecten ter plaatse van hun woningen, terecht ontkennend beantwoord. In dat verband overweegt de voorzieningenrechter dat een toename van de verkeersintensiteit op de Orionbrug niet leidt tot feitelijke gevolgen ter plaatse van de woningen van [appellant A], [appellant B] en [appellant C]. De omstandigheid dat zij gebruikmaken van Orionbrug is onvoldoende om hen te kunnen aanmerken als belanghebbenden bij het besluit van 30 mei 2017. Voorts is de gestelde toename van de parkeerdruk in de wijk als gevolg van realisering van het bouwplan naar het oordeel van de voorzieningenrechter een onvoldoende eigen en persoonlijk belang, aangezien dat [appellant A], [appellant B] en [appellant C] onvoldoende onderscheidt van andere bewoners van de wijk. Het betoog faalt.
7. Stichting De Krim betoogt dat de rechtbank haar ten onrechte niet als procespartij heeft aangemerkt en ten onrechte niet als zodanig in de uitspraak heeft vermeld.
7.1. Artikel 6:13 van de Awb luidt: "Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld."
7.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank Stichting De Krim terecht niet als procespartij vermeld in de uitspraak, aangezien het bij de rechtbank op 24 juli 2017 ingestelde beroep, gelet op de ondertekening van het beroepschrift van 24 juli 2017, waarbij Stichting De Krim niet is vermeld, niet mede door of namens Stichting De Krim is ingesteld. De omstandigheid dat de rechtbank een griffierechtnota heeft verstuurd aan Stichting De Krim maakt dat niet anders, aangezien die nota zag op een bij de rechtbank door Stichting De Krim ingediend verzoek om voorlopige voorziening dat later is ingetrokken. Het hoger beroep van Stichting De Krim is derhalve niet-ontvankelijk. Ter voorlichting van partijen merkt de voorzieningenrechter daarbij op dat als Stichting De Krim, die in genoemd beroepschrift wel wordt genoemd, wel beroep bij de rechtbank zou hebben ingediend, de rechtbank dat beroep, gelet op artikel 6:13 van de Awb, niet-ontvankelijk had moeten verklaren, nu Stichting De Krim geen zienswijze heeft gegeven over het ontwerpbesluit tot verlening van de gevraagde omgevingsvergunning.
8. Het hoger beroep van [appellant A], [appellant B] en [appellant C] is ongegrond. Het hoger beroep van Stichting De Krim is niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter zal hierna het hoger beroep behandelen voor zover ingesteld door het Mendelcollege.
Inhoudelijke gronden tegen de aangevallen uitspraak
9. Het Mendelcollege betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat niet kan worden voldaan aan de norm dat op eigen terrein 95 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. In dat verband heeft de rechtbank volgens het Mendelcollege ten onrechte geen acht geslagen op haar argumenten over de benodigde draaicirkels en de aanwezigheid van de lichtmasten.
9.1. In de ruimtelijke onderbouwing "Pim Mulierlaan Haarlem" van 20 april 2017 is vermeld dat het bouwplan een parkeerbehoefte heeft van 95 parkeerplaatsen die op het eigen terrein worden aangelegd. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat door Amvest aannemelijk is gemaakt dat in voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein zal worden voorzien met afmetingen zoals aanbevolen door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW). De rechtbank heeft voorts overwogen dat de toetsing aan de bouwverordening en het gemeentelijk beleid met betrekking tot de parkeercapaciteit die voor het bouwplan nodig is, heeft plaatsgevonden bij de beoordeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning tweede fase, die in deze procedure niet aan de orde is.
De voorzieningenrechter komt met betrekking tot het betoog over de parkeerbehoefte tot dezelfde conclusie als de rechtbank. Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft Amvest aan de hand van tekeningen toegelicht dat op het eigen terrein 95 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd die wat betreft hun omvang voldoen aan de daaraan te stellen eisen. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de parkeerplaatsen feitelijk niet kunnen worden gerealiseerd. De voorzieningenrechter wijst erop dat, zoals ook het college ter zitting van de voorzieningenrechter heeft gesteld, belanghebbenden het college kunnen verzoeken over te gaan tot handhaving indien in afwijking van de verleende omgevingsvergunning wordt gehandeld.
Voor zover het Mendelcollege in dit verband nog betoogt dat als gevolg van het besluit van 30 mei 2017 parkeerplaatsen verloren gaan die volgens het bestemmingsplan bedoeld zijn voor het sportpark, heeft de rechtbank deze stelling terecht verworpen. Dat het thans nog braakliggende perceel feitelijk wordt gebruikt als parkeerplaats, brengt niet met zich dat het voorziene bouwplan niet op deze locatie kan worden gerealiseerd.
Het betoog faalt.
10. Het Mendelcollege betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gevolgen van het besluit van 30 mei 2017 voor de verkeersveiligheid afdoende zijn onderzocht en dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid geen bezwaren bestaan tegen de verlening van de gevraagde omgevingsvergunning. Daartoe voert het Mendelcollege aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar het aspect van "kruisend verkeer" in relatie tot de toename van verkeer naar en van de voorziene woontoren. Daarbij wijst het Mendelcollege erop dat het kruispunt Orionbrug nu al onveilig is, vooral omdat beide fietspaden langs de Pim Mulierlaan eenrichtingsverkeer zijn.
10.1. Het college heeft zich in de zienswijzennota en het besluit van 30 mei 2017 op het standpunt gesteld dat de wegen rondom de voorziene bouwlocatie verkeersveilig zijn ingericht en dat de toename van het verkeer als gevolg van realisering van het bouwplan er niet toe leidt dat de bestaande infrastructuur opeens onveilig is en aanpassing behoeft. Het college heeft de verkeersgeneratie als gevolg van realisering van het bouwplan berekend op basis van kencijfers van CROW publicatie 317. Op een werkdag bedraagt de totale verkeersgeneratie 230 voertuigen per etmaal. Volgens het college is een dergelijke verkeersgeneratie van zodanige omvang dat deze nauwelijks van invloed zal zijn op de verkeersafwikkeling van het omliggend wegennet. Het college heeft gesteld dat het realiseren van bebouwing op het perceel die in overeenstemming is met de bestemming "Gemengde doeleinden" zoals kantoren zonder loketfunctie, leidt tot een verkeersgeneratie op een werkdag van 295 voertuigen per etmaal. Het bouwplan leidt dan ook tot minder verkeer dan volgens het bestemmingsplan mogelijk is en ook zorgt de voorziene woonfunctie voor een meer gespreid verkeersbeeld over de loop van de dag en minder piekmomenten dan bij een kantoor het geval is, zoals het college in het verweerschrift en ter zitting van de voorzieningenrechter heeft gesteld.
Met betrekking tot de ontsluiting heeft het college in de zienswijzennota en het besluit van 30 mei 2017 gesteld dat de ontsluiting plaatsvindt via de uitrit op de Jaap Edenlaan naar de Pim Mulierlaan. De aangelegde uitritconstructie bepaalt dat het vertrekkende verkeer vanaf de woontoren voorrang moet verlenen aan al het passerende verkeer op de Jaap Edenlaan. De aansluiting van de Jaap Edenlaan op de Pim Mulierlaan is een standaard T-kruising. De Jaap Edenlaan en de Pim Mulierlaan maken onderdeel uit van een 30 km-zone en de separate fietspaden waarborgen de veiligheid van fietsers. Voorts moet het verkeer van en naar de Jaap Edenlaan zich houden aan de verkeersregel dat voorrang verleend dient te worden aan al het verkeer dat rechtdoor gaat op de Pim Mulierlaan.
10.2. Wat het Mendelcollege heeft aangevoerd tegenover hetgeen onder 10.1 als onderbouwing van de zijde van het college is gesteld, leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel, dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat de gevolgen van realisering van het bouwplan voor de verkeersveiligheid niet zodanig zijn, dat het college daarin aanleiding had moeten zien om geen medewerking te verlenen aan het bouwplan en aanvullend onderzoek had moeten doen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking, dat het hier slechts gaat over de omgevingsvergunning eerste fase.
Het betoog faalt.
11. Het Mendelcollege betoogt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 30 mei 2017 ten onrechte in stand heeft gelaten. Daartoe voert het aan dat de gemeenteraad bij de verklaring van geen bedenkingen van 11 mei 2017 geen acht heeft kunnen slaan op het door het college in beroep overgelegde memo van ruimtelijk adviseur Rho van 16 augustus 2017 dat door het college is overgenomen. Voorts voert het Mendelcollege aan dat dat ten onrechte niet is voorgelegd aan de commissie Ontwikkeling en de gemeenteraad. Tevens stelt het Mendelcollege dat de aanvullende motivering niet deugdelijk is onderbouwd.
11.1. De rechtbank heeft overwogen dat het Mendelcollege er in zijn zienswijze terecht op heeft gewezen dat op de situatietekening van 18 juli 2016, die was opgenomen in de ter inzage gelegde ruimtelijke onderbouwing, de woontoren deels was voorzien op het fietspad langs de Pim Mulierlaan. Het college heeft in de zienswijzennota vermeld dat dit "per abuis" is gebeurd en heeft de tekening vervangen door een nieuwe situatietekening van 2 februari 2017. In deze tekening, die ook is opgenomen in de definitieve versie van de ruimtelijke onderbouwing van 20 april 2017, is de woontoren een paar meter naar het noorden opgeschoven. De rechtbank heeft overwogen dat op grond van de voorhanden stukken en de toelichting daarop ter zitting van de rechtbank, zij het aannemelijk acht dat van meet af aan voor alle betrokken partijen duidelijk is geweest wat de omvang en situering van de woontoren zou zijn en wat de ruimtelijke uitstraling daarvan op de directe omgeving zou zijn. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de gemeenteraad, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat in de zienswijzennota is vermeld dat en waarom daarin een gewijzigde situatietekening is opgenomen, zodat moet worden aangenomen dat de gemeenteraad het project - ook nadat de situering van het overigens ongewijzigde bouwwerk enkele meters was verschoven - niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft geacht. Het Mendelcollege heeft die redenering naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet ontkracht, zodat de rechtbank terecht tot deze conclusie is gekomen. In dat verband wijst de voorzieningenrechter op de brief van het college van 4 september 2017, gericht aan de leden van de commissie Ontwikkeling, waarin het college het bouwplan naar het oordeel van de voorzieningenrechter op deugdelijke wijze nader motiveert.
11.2. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het besluit van 30 mei 2017 een motiveringsgebrek heeft, aangezien de tekst van de ruimtelijke onderbouwing na de vervanging van de tekening niet is aangepast en de vermelding dat het project voldoet aan de bebouwingsvoorschriften onjuist is. Volgens de rechtbank mist het besluit van 30 mei 2017 op dat punt een draagkrachtige motivering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met de door het college overgelegde aanvullende motivering van 16 augustus 2017 afdoende en draagkrachtig gemotiveerd dat bij gebruik van de gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, ook waar het betreft de overige strijdigheden met het bestemmingsplan, sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dat verband heeft de rechtbank overwogen dat het college er terecht van is uitgegaan dat de belangrijkste afwijking van het bestemmingsplan bestaat uit het toestaan van een woonfunctie op gronden met de bestemming "Gemengde doeleinden" en dat de overige strijdigheden van meer ondergeschikte aard zijn. De voorzieningenrechter komt tot dezelfde conclusie als de rechtbank. Er is derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de verschuiving van het bouwplan van enkele meters diende te leiden tot nieuwe onderzoeken, zoals door het Mendelcollege is gesteld. De voorzieningenrechter komt derhalve tot de conclusie, dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit terecht in stand heeft gelaten.
Het betoog faalt.
12. Voor zover het Mendelcollege betoogt dat de rechtbank haar betoog over licht- en geluidhinder ten onrechte niet inhoudelijk heeft besproken, faalt dat betoog. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de normen ten aanzien van de maximaal toegestane licht- en geluideffecten ter plaatse van de woontoren strekken tot bescherming van de bewoners van de woontoren en niet van het Mendelcollege.
Slot en conclusie
13. Het hoger beroep van het Mendelcollege is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
14. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van Stichting De Krim niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak;
III. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.
w.g. Polak w.g. Smulders-Wijgerde
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2018
672.