201702660/1/A1.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
Fortif B.V. (hierna: Fortif) en de Vereniging van Eigenaars Gebouw Hoofdweg van Galen (hierna: de vereniging), beide gevestigd te Amsterdam,
verzoekers,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:246. Procesverloop
- het hoger beroep van Fortif en de vereniging tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2014 in zaken nrs. 12/3273 en 13/2788 ongegrond verklaard;
- het hoger beroep van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van Stadsdeel West (hierna: het algemeen bestuur) gegrond verklaard;
- de uitspraak van de rechtbank Amsterdam vernietigd voor zover aangevallen door het algemeen bestuur en
- de door Fortif en de vereniging bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2017, hebben Fortif en de vereniging verzocht die uitspraak te herzien.
Fortif en de vereniging hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 februari 2018, waar het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door R.R. Offenberg, is verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2. De bovenvermelde uitspraak van 3 februari 2016 heeft betrekking op lasten onder dwangsom die het algemeen bestuur bij besluiten van 31 mei 2012 en 22 maart 2013 aan Fortif respectievelijk aan de vereniging heeft opgelegd. Deze lasten onder dwangsom strekken er toe dat de bestaande garagedeuren in de panden Jan van Galenstraat 283hs en Hoofdweg 360hs te Amsterdam worden vervangen door nieuwe deuren zoals vastgelegd in de tekeningen die behoren bij de besluiten van 31 mei 2012 en 22 maart 2013.
In de uitspraak van 3 februari 2016 heeft de Afdeling de bij de rechtbank ingestelde beroepen van Fortif en de vereniging tegen de oplegging van deze lasten ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Afdeling onder meer overwogen dat geen aanknopingspunten zijn gevonden voor de juistheid van de door het algemeen bestuur betwiste stelling dat de toegang van de garages te smal zal worden indien de last wordt uitgevoerd.
Beoordeling van het verzoek om herziening
3. Fortif en de vereniging verzoeken om herziening van de uitspraak van 3 februari 2016. Zij voeren aan dat de aan hen opgelegde lasten onder dwangsom praktisch niet uitvoerbaar blijken te zijn omdat de benodigde vrije zijruimte voor het bevestigen van de voorgeschreven nieuwe deuren niet aanwezig is en dat, als die ruimte gecreëerd wordt, het niet meer mogelijk is om met een auto naar binnen te rijden. Zij stellen dat dit feit voor hen en voor de Afdeling nieuw is en dat dit feit tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden indien dit eerder bij de Afdeling bekend was geweest. Volgens hen blijkt hieruit immers dat het algemeen bestuur bij het opleggen van de lasten onder dwangsom geen rekening heeft gehouden met het huidige gebruik en de functie van de panden als garages.
4. Fortif en de vereniging betogen in een aanvulling van hun verzoek om herziening dat het algemeen bestuur bij e-mail van 17 februari 2017 heeft medegedeeld dat, ter voldoening aan de opgelegde lasten, garagedeuren ET 500, type L, moeten worden geplaatst. Dat het bij de plaatsing van de nieuwe deuren dient te gaan om type L (lichte uitvoering), is volgens Fortif en de vereniging nieuw. Bij e-mail van 12 april 2017 heeft de bouwkundig adviseur van Fortif en de vereniging, Kamsma Bouwadvies B.V., te kennen gegeven dat het plaatsen van een deursysteem ET 500, type L, op de Jan van Galenstraat wèl, maar op de Hoofdweg absoluut niet mogelijk is. Nu het type van de nieuw te plaatsen garagedeuren niet eerder aan de orde is geweest, betreft ook dit een nieuw feit dat tot een andere uitspraak had kunnen leiden, aldus Fortif en de vereniging.
5. De Afdeling is van oordeel dat Fortif en de vereniging geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb naar voren hebben gebracht. Hieronder zal de Afdeling haar oordeel motiveren.
5.1. Het verzoek komt neer op een herhaling van het betoog van Fortif en de vereniging dat de uitvoering van de last er toe zal leiden dat het gebruik en de functionaliteit van de panden in het gedrang komt. Dit betoog hebben zij reeds in beroep en in hoger beroep naar voren gebracht in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 3 februari 2016. Het verzoek bevat op dit punt een aanvullende motivering en nadere argumenten, waarmee Fortif en de vereniging de juistheid van hun betoog alsnog willen aantonen. Uit dat betoog blijkt bovendien dat volgens Fortif en de vereniging alleen ten aanzien van het pand aan de Hoofdweg 360hs nog sprake is van een last die praktisch niet uitvoerbaar is.
Naar het oordeel van de Afdeling gaat het op dit punt niet om feiten of omstandigheden die bij Fortif en de vereniging vóór de uitspraak van 3 februari 2016 niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
5.2. Daarnaast bevatten het verzoekschrift en de aanvulling daarop nadere bewijsmiddelen waaruit volgens Fortif en de vereniging blijkt dat de de toegang van de garage te smal zal worden indien de last onder dwangsom wordt uitgevoerd. Daarbij hebben zij onder meer een e-mail van het algemeen bestuur van 17 februari 2017 als novum naar voren gebracht.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening biedt een partij niet de mogelijkheid herziening te vragen op grond van argumenten of bewijsmiddelen die niet naar voren zijn gebracht in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan thans herziening wordt verzocht. Dit is slechts anders indien het de verzoeker, naar objectieve maatstaven gemeten, niet mogelijk was de desbetreffende bewijsmiddelen in de eerdere procedure naar voren te brengen.
5.3. De e-mail van 17 februari 2017 van het algemeen bestuur aan Fortif is van na de datum van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
De enkele omstandigheid dat de e-mail dateert van na die uitspraak sluit niet uit dat deze betrekking heeft op feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór die uitspraak, waarmee deze e-mail dienst zou kunnen doen ter vaststelling van een feit in de zin van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Nu deze e-mail evenwel slechts een nadere aanwijzing bevat over de wijze waarop de last onder dwangsom mogelijk kan worden uitgevoerd - welke wijze van uitvoering niet bindend is vastgelegd in de last onder dwangsom - ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat hetgeen in die e-mail staat, als deze e-mail bij de Afdeling bekend was geweest, tot een andersluidende uitspraak zou hebben kunnen leiden. Overigens heeft het algemeen bestuur bevestigd dat de e-mail niet is bedoeld als een nadere detaillering van de last waaraan gevolg dient te worden gegeven, maar dat hiermee is beoogd aan te geven dat Fortif en de vereniging vrij zijn in de wijze waarop de inpandige bevestiging plaatsvindt van de in de last voorgeschreven deuren. Daarbij heeft het algemeen bestuur toegelicht dat de last is opgelegd met het oog op de buitenzijde van de deuren en niet met het oog op de inpandige bevestiging.
Ook op dit punt gaat het naar het oordeel van de Afdeling dan ook niet om feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
6. Gelet op het vorenstaande bevat het verzoek om herziening geen feiten en omstandigheden die tot herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak kunnen leiden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Breunese-van Goor
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
208.