201800550/1/V2 en 201800550/3/V2.
Datum uitspraak: 22 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 11 januari 2018 in zaak nr. NL17.15173 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, en geweigerd haar krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen.
Bij uitspraak van 11 januari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, thans vertegenwoordigd door mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Ambtshalve overwegingen
1. Bij uitspraak van 22 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:193, heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel bepaald dat de voor die dag voorgenomen uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat de vreemdeling, die op last van de staatssecretaris in een detentiecentrum moet verblijven, de mogelijkheid is ontnomen om haar voorgenomen uitzetting door een rechter op rechtmatigheid te laten onderzoeken. 1.1. Desgevraagd heeft de staatssecretaris nadere inlichtingen verstrekt. Hij heeft toegelicht dat het een vreemdeling wiens vrijheid is ontnomen of beperkt vrij staat om een verzoek om een voorlopige voorziening naar de voorzieningenrechter te sturen, ook buiten een gemachtigde om. De Dienst Justitiële Inrichtingen voert ook geen beleid dat haar medewerkers verbiedt een dergelijk verzoek aan de voorzieningenrechter door te zenden. In dit geval is de vreemdeling daarom ten onrechte de mogelijkheid onthouden om zich schriftelijk tot de voorzieningenrechter te wenden. De staatssecretaris heeft toegezegd dat binnen de Dienst Justitiële Inlichtingen een protocol zal worden opgesteld om herhaling hiervan te voorkomen.
1.2. De voorzieningenrechter acht met deze toezeggingen gewaarborgd dat ook voor vreemdelingen van wie op gezag van de staatssecretaris hun vrijheid is ontnomen of beperkt, in algemene zin de toegang tot de bestuursrechter is verzekerd.
In het hoger beroep
2. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 250,50 (zegge: tweehonderdvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.R.M. Brouwer, griffier.
w.g. Verheij w.g. Brouwer
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2018
791.