ECLI:NL:RVS:2018:628
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met verzoek om niet-uitzetting
In deze zaak heeft de vreemdeling, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend, een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 maart 2017 de aanvraag afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 23 maart 2017 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist en dat zij opvang en verstrekkingen zou ontvangen volgens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de vreemdeling in het licht van eerdere uitspraken en de omstandigheden van de zaak beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek om niet-uitzetting toewijsbaar is, gezien de situatie van de vreemdeling en de lopende procedure. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 501,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan op 22 februari 2018, waarbij de voorzieningenrechter heeft bepaald dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep.