ECLI:NL:RVS:2018:563

Raad van State

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
201705806/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand in het kader van de Participatiewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 30 juni 2017 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand, gedaan op 30 augustus 2016. De aanvraag werd afgewezen bij besluit van 19 september 2016, en het bezwaar daartegen werd ongegrond verklaard op 12 december 2016. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag voor de toevoeging betrekking had op hetzelfde rechtsbelang als een eerder verleende toevoeging, en dat er geen sprake was van een behandeling van een procedure in meer dan één instantie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 januari 2018 ter zitting behandeld, waarbij de raad vertegenwoordigd was door mr. M. Doets. De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aangevraagde toevoeging betrekking heeft op hetzelfde rechtsbelang als de eerder verleende toevoeging. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er geen diversiteit van procedures is en dat de aanvragen van [appellante] nauw met elkaar verband houden. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201705806/1/A2.
Datum uitspraak: 21 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juni 2017 in zaak nr. 17/257 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2016 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 12 december 2016 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2018 waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, is verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    Op 30 augustus 2016 heeft mr. J.H.M. Verstraten, namens [appellante], een toevoeging aangevraagd voor rechtsbijstand in een bezwaarprocedure tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: het college) aangaande de intrekking van de ontheffing van de arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet. Bij besluit van 19 september 2016, zoals gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 12 december 2016, is deze aanvraag afgewezen. Aan de afwijzing heeft de raad ten grondslag gelegd dat de aanvraag van 30 augustus 2016 betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan aanspraak kan worden gemaakt op rechtsbijstand op grond van de eerder verstrekte toevoeging met nummer 1HL2250. Het gaat in beide zaken om het verkrijgen van vrijstelling voor de verplichtingen die voortvloeien uit de Participatiewet, aldus de raad. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 12 december 2016 ingestelde beroep ongegrond verklaard. [appellante] kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank.
Hoger beroep
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de werkzaamheden waarvoor toevoeging is verleend, betrekking hebben op een ander rechtsbelang dan waarvoor de in geding zijnde aanvraag is gedaan. De toevoeging met kenmerk 1HL2250 is afgegeven voor het verlenen van rechtsbijstand inzake een procedure over het verkrijgen van een ontheffing van de in het kader van de Participatiewet geldende re-integratieplicht, terwijl de aanvraag voor een nieuwe toevoeging zag op het verlenen van rechtsbijstand inzake een procedure over de intrekking van de ontheffing van de arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet. Behalve dat de aanvraag van 30 augustus 2016 een andere rechtsvraag betreft, ziet die aanvraag ook op een andere procedure dan die waarvoor wel een toevoeging is verleend, aldus [appellante]. [appellante] voert subsidiair aan dat indien voorgaand betoog niet wordt gevolgd, de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een behandeling van een procedure in meer dan één instantie.
3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3343) moeten, gelet op de tekst van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), in onderlinge samenhang bezien, in geval van verschillende rechtsbelangen waarvoor rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen worden verstrekt. Als er één rechtsbelang is, kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie.
Het gaat derhalve in de eerste plaats om de vraag of het verzoek om een toevoeging op hetzelfde rechtsbelang ziet als dat waarvoor eerder een toevoeging is verleend. Als dat zo is, dient vervolgens te worden bezien of sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie. Het beleid van de raad is hiermee in overeenstemming. Bij toepassing daarvan dient de raad in aanmerking te nemen dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2808), naar gangbaar taalgebruik onder het begrip ‘instantie’ wordt verstaan ‘aanleg’ dan wel ‘openbaar lichaam’ of ‘overheidsorgaan’.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de aangevraagde toevoeging betrekking heeft op hetzelfde rechtsbelang als bij de eerder verleende toevoeging aan de orde was. De Afdeling acht daartoe van belang dat aan beide procedures nagenoeg hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt en dat [appellante] in beide procedures heeft beoogd een volledige ontheffing te verkrijgen voor de in het kader van de Participatiewet geldende arbeids- en re-integratieverplichtingen. Het feit dat de procedure over het verkrijgen van een ontheffing voor de re-integratieverplichting was beëindigd op het moment dat de procedure over de intrekking van de ontheffing voor de arbeidsverplichtingen aanving, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat geen sprake is van diversiteit van procedures. Nu de beide aanvragen zien op het voeren van een bezwaarprocedure bij het college, kan de behandeling daarvan worden begrepen onder "behandeling in één instantie" zoals bedoeld in artikel 32 van de Wrb. Dat de procedures over de onderscheiden besluiten niet gelijktijdig bij het college zijn gevoerd, heeft de rechtbank op zichzelf terecht niet van belang geacht. De beide aanvragen van [appellante] houden nauw met elkaar verband en er is sprake van een zodanige verwevenheid tussen de te beantwoorden vragen, dat zij hetzelfde rechtsbelang betreffen en materieel op hetzelfde geschil zien. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de in geding zijnde aanvraag ziet op werkzaamheden die vallen onder het bereik van de verleende toevoeging met kenmerk 1HL2250.
Het betoog faalt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018
343-854. BIJLAGE Wettelijk kader
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 28
1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:
[…]
b. betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Artikel 32
De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
In de Werkinstructie Bereik is in hoofdstuk 1 (bereik algemeen) het volgende vermeld:
"Een toevoeging omvat alle werkzaamheden voor behartiging van het op de toevoeging vermelde rechtsbelang (art. 32 jo art. 24 lid 4 Wrb). Je toetst bij iedere toevoegaanvraag of de werkzaamheden vallen onder het bereik van een eerder verstrekte reguliere […] toevoeging. Als er eerder een toevoeging aan rechtszoekende is verstrekt, toets je bij een volgende aanvraag of sprake is van hetzelfde rechtsbelang (zie paragraaf 1.2). Als dit het geval is, toets je of sprake is van diversiteit van procedures (zie paragraaf 1.3)."
In de Werkinstructie Bereik is in hoofdstuk 2 (bereik bestuursrechtelijke zaken) het volgende vermeld:
"Uitgangspunt is dat per rechtsbelang één toevoeging wordt verstrekt. Bij meerdere beslissingen van een bestuursorgaan is niet zonder meer sprake van meerdere rechtsbelangen.
[…]
Voorbeeld meerdere rechtsbelangen:
1. Er is geconstateerd dat rechtzoekende bepaalde gegevens niet heeft doorgegeven aan de uitkeringsinstantie, bijvoorbeeld inkomsten of samenwoning. De rechtzoekende ontvangt een beschikking dat de uitkering wordt geschorst en later een beschikking dat de uitkering wordt beëindigd. Hier is sprake van één rechtsbelang. Namelijk de stopzetting van de uitkering en het recht op uitkering in de toekomst.
2. Daarnaast kan de rechtzoekende een beschikking krijgen dat de uitkering over de periode waarin geen recht op uitkering bestond, wordt ingetrokken en een beschikking dat de al uitbetaalde uitkering over deze periode wordt teruggevorderd. Dit kan ook bijzondere bijstand naast reguliere bijstand zijn. Hier is ook sprake van één rechtsbelang, het recht op uitkering in een periode in het verleden.
3. Naast de gevolgen voor de uitkering zelf kan ook een boete worden opgelegd. Dit is ook weer één rechtsbelang.