201710039/2/R1.
Datum uitspraak: 21 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Valburg, gemeente Overbetuwe,
en
de raad van de gemeente Overbetuwe,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied [locatie 1], Valburg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
Voorts heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 februari 2018, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.C. Rissewijck en ir. H.H.J. Bos, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan ziet op het perceel [locatie 1], gelegen in het buitengebied van de gemeente Overbetuwe. [belanghebbende] is de initiatiefnemer van het plan. Op het perceel [locatie 1] werd voorheen een agrarisch bedrijf uitgeoefend dat inmiddels is beëindigd. In het vorige bestemmingsplan "Buitengebied Overbetuwe" gold ter plaatse de bestemming "Agrarisch met waarden" en was in een bouwvlak voorzien. Het onderhavige plan voorziet in een wijziging van deze agrarische bestemming naar een woonbestemming met twee bouwvlakken. Eén bouwvlak ligt ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning. Daarnaast is - in ruil voor de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing - een bouwrecht voor een extra woning aan het perceel toegekend. Het daarop betrekking hebbende bouwvlak ligt ten noorden van de bestaande bedrijfswoning.
3. [verzoeker] kan zich niet verenigen met het plan. Hij oefent op het perceel [locatie 2] dat ligt ten zuiden van het perceel [locatie 1] een melkveebedrijf uit. [verzoeker] vreest dat zijn bedrijfsvoering ernstig wordt belemmerd als gevolg van het plan. Daarbij wijst hij op de mogelijkheid dat de toekomstige bewoners van de in het plan voorziene woningen - met name de voorziene woning ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning - zouden kunnen gaan klagen over geuroverlast afkomstig uit de veestallen van zijn bedrijf. Teneinde te voorkomen dat hangende het beroep de woningen in gebruik worden genomen, heeft [verzoeker] om schorsing van het plan verzocht.
Spoedeisend belang?
4. De raad heeft in een nader stuk betwist dat er spoedeisend belang bestaat bij de gevraagde voorziening. Daarbij wijst de raad erop dat er geen omgevingsvergunning is aangevraagd voor de bouw van de noordelijk voorziene woning en deze zal, zo stelt de raad, door de initiatiefnemer van het plan ook niet worden aangevraagd voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak. Verder wijst de raad erop dat de bedrijfswoning thans wordt bewoond door de familie [belanghebbende]. De bedrijfswoning staat dus niet leeg, aldus de raad.
4.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat - wat er ook zij van de noordelijk voorziene woning - ter zitting door de raad is bevestigd dat de ten zuiden daarvan gesitueerde bestaande bedrijfswoning als gevolg van het plan direct in gebruik kan worden genomen als burgerwoning, derhalve zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning behoeft te worden aangevraagd. Verder staat het plan aan- en uitbouwen buiten het bouwvlak toe. Het is niet uitgesloten dat dergelijke aan- en uitbouwen hangende de hoofdzaak worden opgericht, en evenmin is uitgesloten dat in die periode vergunningvrije bouwwerken worden opgericht, waarbij de bebouwing mogelijkerwijze dichterbij het bedrijf van [verzoeker] komt dan de thans aanwezige bebouwing. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, zodat de voorzieningenrechter hierna zal overgaan tot een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling.
5. [verzoeker] voert met name aan dat de raad onvoldoende aandacht heeft besteed aan de gevolgen van het plan voor zijn bedrijfsvoering. Daarbij wijst hij erop dat één van zijn veestallen op een afstand van slechts 37 m staat van de bestaande bedrijfswoning, die als gevolg van het plan als burgerwoning in gebruik kan worden genomen.
5.1. De raad is blijkens onderdeel 3.5 van de plantoelichting ervan uitgegaan dat op het bedrijf van [verzoeker] het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) van toepassing is, waaruit voor dit geval een afstandseis van 50 m tot een geurgevoelig object volgt. De raad stelt dat de door [verzoeker] bedoelde stal ligt op ongeveer 40 m van het in het plan voorziene geurgevoelig object, zijnde de burgerwoning ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning. Aangezien er sprake is van een bestaande situatie is er voor het bedrijf van [verzoeker] echter geen probleem, aldus de raad.
5.2. Niet in geschil is dat de in het plan voorziene woning ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning niet voldoet aan de genoemde afstandseis van 50 m uit het Activiteitenbesluit. In dit kader merkt de voorzieningenrechter - met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:329 - op dat niet zonder meer mag worden aangenomen dat bij een woning een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd indien de afstand tussen een inrichting die onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit valt en een burgerwoning minder bedraagt dan de afstand in het Activiteitenbesluit. Het vergt naar het oordeel van de voorzieningenrechter nader onderzoek of de raad zich in dit geval op het standpunt heeft mogen stellen dat, ondanks dat niet aan de afstandseis uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan, desalniettemin een goed woon- en leefklimaat in de genoemde woning is gegarandeerd en de bedrijfsvoering van [verzoeker] in zoverre niet wordt beperkt. Hierbij dient ook te worden bezien welke betekenis aan de aan- en uitbouwen die buiten het bouwvlak voor de woning zijn toegestaan toekomt bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat in de bedoelde woning en in het verlengde daarvan de betekenis die die planologische mogelijkheid heeft voor de bedrijfsvoering van [verzoeker]. Ook ware te bezien of de raad de afstand in dit geval op de juiste wijze heeft gemeten. De onderhavige procedure leent zich naar zijn aard niet voor de te verrichten beoordeling. De vraag of vooruitlopend op de beoordeling in de hoofdzaak een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal de voorzieningenrechter daarom hierna beantwoorden aan de hand van een belangenafweging. Belangenafweging
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat het belang van [verzoeker] ertoe strekt om hangende de hoofdzaak gevrijwaard te blijven van klachten van bewoners van de voorziene burgerwoning ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning over geuroverlast afkomstig van zijn bedrijf. Daartegenover staat het belang van de initiatiefnemer [belanghebbende] om deze woning reeds hangende de hoofdzaak te verkopen als burgerwoning. Dit belang van de initiatiefnemer weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter minder zwaar dan het belang van [verzoeker]. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat het belang van de initiatiefnemer louter financieel van aard is. Ook wordt in aanmerking genomen dat de initiatiefnemer ten aanzien van de bouw van de andere, noordelijk in het plan voorziene woning heeft aangegeven met het doen van een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning te wachten tot de uitspraak in de hoofdzaak en ook ter zitting heeft aangegeven dat geen aanvraag om een sloopvergunning wordt ingediend voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak. In het licht hiervan ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan te nemen dat er ernstige gevolgen voor de initiatiefnemer zijn indien het plan wordt geschorst. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter na afweging van de betrokken belangen aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
Proceskosten
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 24 oktober 2017, waarbij de raad van de gemeente Overbetuwe het bestemmingsplan "Buitengebied [locatie 1], Valburg" heeft vastgesteld;
II. gelast dat de raad van de gemeente Overbetuwe aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Helder w.g. Van Loo
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018
418.