ECLI:NL:RVS:2018:538

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
16 februari 2018
Zaaknummer
201800452/1/V3 en 201800452/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 30 november 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verklaarde op 15 januari 2018 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank een gebrek heeft geconstateerd in het besluit van de staatssecretaris, omdat deze niet had toegelicht waarom er geen beëdigde tolk was gebruikt tijdens het aanmeldgehoor. De rechtbank had dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd, maar had de staatssecretaris niet veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling had gemaakt. De voorzieningenrechter oordeelde dat deze grief van de vreemdeling slaagde, en dat de rechtbank de staatssecretaris had moeten veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de staatssecretaris niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De uitspraak werd voor het overige bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen grond was voor het oordeel dat de overdracht van de vreemdeling niet rechtmatig was. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201800452/1/V3 en 201800452/2/V3.
Datum uitspraak: 15 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 15 januari 2018 in zaak nr. NL17.14045 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 15 januari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.M.G. Helgers-Crompvoets, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke overdracht. De staatssecretaris heeft dit doorgezonden aan de Afdeling.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdeling klaagt in grief I, voor zover thans van belang, dat de rechtbank bij het geven van toepassing aan artikel 6:22 van de Awb de staatssecretaris ten onrechte niet heeft veroordeeld in de door hem gemaakte proceskosten.
1.1.    De rechtbank heeft overwogen dat een gebrek kleeft aan het besluit, nu de staatssecretaris daarin niet heeft toegelicht waarom bij het aanmeldgehoor Dublin geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk. De rechtbank heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, maar heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Gelet op dit gebrek, had zij de staatssecretaris moeten veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten.
De grief slaagt in zoverre.
2.    Hetgeen voor het overige in hoger beroep is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
4.    Het bezwaar tegen de feitelijke overdracht is gemaakt hangende het hoger beroep in de procedure over het besluit van 30 november 2017. Onder deze omstandigheden staat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788, tegen de feitelijke overdracht geen bezwaar open.
Het door de vreemdeling krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gemaakte bezwaar wordt aangemerkt als een aanvulling op het bij de voorzieningenrechter ingediende verzoek.
5.    Gelet op het hiervoor onder 2. overwogene en omdat in hetgeen de vreemdeling aan zijn aldus aangevulde verzoek ten grondslag heeft gelegd geen grond is gelegen voor het oordeel dat niet van de rechtmatigheid van de overdracht en de wijze waarop deze wordt geëffectueerd, kan worden uitgegaan, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 15 januari 2018 in zaak nr. NL17.14045, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV.    wijst het verzoek af;
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Vonk
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2018
345.