ECLI:NL:RVS:2018:513

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
201704457/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geschiktheid voor motorrijtuigen op basis van alcoholmisbruik

In deze zaak heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) op 18 juli 2016 geweigerd om een verklaring van geschiktheid af te geven aan [appellante] voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B. Deze weigering was gebaseerd op de conclusie van een psychiater dat er sprake was van alcoholmisbruik, wat werd afgeleid uit een verhoogd carbohydraat-deficiënt transferrine (CDT) gehalte. Het CBR heeft het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard, waarna zij in beroep ging bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank heeft de uitspraak van het CBR bevestigd, wat leidde tot hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het CBR zich terecht op de conclusie van de psychiater heeft gebaseerd. De psychiater had in een gewijzigd verslag aangegeven dat het verhoogde CDT-gehalte waarschijnlijk het gevolg was van alcoholmisbruik, en niet van het gebruik van cholesterolverlagende medicatie, zoals atorvastatine. [appellante] voerde aan dat zij sinds eind 2013 geen alcohol meer had gedronken en dat de psychiater zijn conclusie onvoldoende had onderbouwd. De Raad van State oordeelde echter dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat het verhoogde CDT-gehalte niet het gevolg was van alcoholmisbruik.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het CBR terecht had geweigerd om de verklaring van geschiktheid af te geven. De zaak benadrukt het belang van deskundige beoordelingen in zaken van rijgeschiktheid en de rol van medische rapporten in het besluitvormingsproces van het CBR.

Uitspraak

201704457/1/A2.
Datum uitspraak: 14 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 april 2017 in zaak nr. 16/7366 in het geding tussen:
[appellante]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2016 heeft het CBR geweigerd om een verklaring van geschiktheid af te geven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B ten behoeve van [appellante].
Bij besluit van 18 november 2016 heeft het CBR het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij brief van 31 oktober 2017 heeft de Afdeling een verzoek van [appellante] om de behandeling van de zaak ter zitting uit te stellen, afgewezen.
Bij brief van 17 november 2017 heeft [appellante] te kennen gegeven dat zij en haar gemachtigde verhinderd zijn en verzocht om zonder een behandeling ter zitting, op basis van het dossier, uitspraak te doen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2017, waar het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch - Blom, is verschenen, alwaar het verzoek van [appellante] van 17 november 2017 is afgewezen.
Overwegingen
1.    De van belang zijnde wet- en regelgeving is vermeld in de bijlage.
Inleiding en besluitvorming
2.    Naar aanleiding van het door haar ingediende aanvraagformulier voor het verkrijgen van een verklaring van geschiktheid, is [appellante] op 23 juni 2016 gekeurd door een psychiater. Van die keuring is een verslag opgemaakt. Uit dit onderzoek komt naar voren dat [appellante] een verhoogd percentage carbohydraat-deficiënt transferrine (hierna: CDT-waarde of CDT-gehalte) heeft van 2,9, bij een afkapwaarde van 2,1 en referentiewaarden van 0,7-1,7. De psychiater heeft in het verslag geconcludeerd dat er geen evidente aanwijzingen zijn voor actueel alcoholmisbruik. Volgens de psychiater lijkt het verhoogde CDT-gehalte het gevolg te zijn van het gebruik van cholesterolverlagende medicatie, in het bijzonder atorvastatine. Gelet hierop heeft de psychiater aan het CBR geadviseerd om [appellante] voor drie jaar rijgeschikt te verklaren.
3.    Bij besluit van 18 juli 2016 heeft het CBR [appellante] niet geschikt verklaard voor de rijbewijscategorie B, vanwege alcoholmisbruik.
4.    Naar aanleiding van het bezwaar van [appellante] heeft het CBR aan de psychiater verzocht om een nadere toelichting op zijn conclusie in het verslag dat het CDT-gehalte verhoogd is door het gebruik van atorvastatine.
In een gewijzigd verslag van 1 november 2016 heeft de psychiater vermeld dat deze conclusie was gebaseerd op informatie van [appellante], afkomstig van haar cardioloog. Deze had vastgesteld dat bij een keuring van [appellante] in juni 2014 een CDT-gehalte was gemeten van 2,4, maar dat dit was gedaald naar 1,8, nadat zij gedurende vier weken tijdelijk was gestopt met het slikken van atorvastatine. De cardioloog had daaruit afgeleid dat het verhoogde CDT-gehalte waarschijnlijk wordt veroorzaakt door atorvastatine. Volgens de psychiater is deze conclusie niet wetenschappelijk te onderbouwen nu wetenschappelijke publicaties hierover ontbreken. Bovendien zou het CDT-gehalte ook zijn gedaald tot binnen de norm als [appellante] gedurende vier weken zou zijn gestopt met het drinken van alcohol. Voorts wijst hij erop dat bij de keuring die in april 2015 heeft plaatsgevonden, een CDT-gehalte was gemeten binnen de norm, terwijl [appellante] ook toen atorvastatine slikte. Gelet hierop heeft de psychiater in het gewijzigde verslag geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk lijkt dat de verhoging van het CDT-gehalte een gevolg is van het gebruik van atorvastatine en dat het waarschijnlijk is dat verhoging van het CDT-gehalte het gevolg is van alcoholmisbruik. De psychiater heeft in het gewijzigde verslag daarom alsnog het CBR geadviseerd om [appellante] rijongeschikt te verklaren.
Dit gewijzigd verslag heeft het CBR ten grondslag gelegd aan het besluit op bezwaar.
Aangevallen uitspraak
5.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR zich mocht baseren op de conclusie van de psychiater, dat de verhoging van de CDT-waarde het gevolg is van alcoholmisbruik.
Hoger beroep
6.    [appellante] kan zich met dit oordeel niet verenigen. Zij voert daartoe aan dat zij sinds eind 2013 in het geheel geen alcohol meer heeft gedronken en dat dit ook door haar huisarts is vermeld op het aanvraagformulier. Bij de vorige procedure is zij geschikt bevonden voor één jaar. Naar aanleiding van de huidige aanvraag heeft zij een psychiatrisch onderzoek moeten ondergaan. De psychiater is na uitvoerig onderzoek tot de conclusie gekomen dat er geen aanwijzing voor alcoholmisbruik kan worden gevonden. Wat betreft het verhoogde CDT-gehalte heeft de psychiater vermeld dat dit het gevolg is van het gebruik van atorvastatine. Dit is in lijn met de toelichting van de huisarts op het aanvraagformulier, inhoudende dat het CDT-gehalte is gedaald toen [appellante] enige tijd dat medicijn slikte. Uit de door haar in hoger beroep overgelegde verklaring van de apotheker blijkt dat atorvastatine de oorzaak is van de huidige verhoogde CDT-waarde. Slechts op basis van de verhoogde CDT-waarde is zij niet rijgeschikt bevonden. Daardoor is het besluit op bezwaar onvoldoende gemotiveerd. Het had op de weg van het CBR gelegen om nader onderzoek te verrichten. Doordat de psychiater op zijn eerdere conclusies is teruggekomen, is het verslag tegenstrijdig en onvoldoende concludent, aldus [appellante].
6.1.    Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, heeft de psychiater de diagnose alcoholmisbruik in het gewijzigde verslag niet alleen gebaseerd op de resultaten van het laboratoriumonderzoek, maar ook op de overige relevante gegevens, waaronder de voorgeschiedenis. De psychiater, die deskundig is ter zake van alcoholmisbruik, is in het gewijzigd verslag op basis van al zijn bevindingen in onderlinge samenhang beschouwd, tot de conclusie alcoholmisbruik gekomen. Anders dan [appellante] aanvoert, is de diagnose dus niet uitsluitend op grond van de resultaten van het laboratoriumonderzoek gesteld. Daarnaast heeft de rechtbank terecht overwogen dat de psychiater in zijn eerste verslag heeft vermeld dat hij, op basis van informatie van [appellante] hierover, ervan uitging dat het verhoogde CDT-gehalte werd veroorzaakt door het gebruik van atorvastatine, maar dat hij deze conclusie heeft herzien en daarover een nadere toelichting heeft gegeven, hiervoor weergegeven in overweging 4. [appellante] heeft geen rapport van een andere psychiater overgelegd waarin de diagnose wordt weersproken.
Nu [appellante] niet op een andere wijze aannemelijk heeft gemaakt dat het gewijzigde verslag van de psychiater naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren, was het volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van 4 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD3108 en van 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1570) aan [appellante] om aannemelijk te maken dat het verhoogde CDT-gehalte is veroorzaakt door een andere oorzaak dan misbruik van alcohol, in dit geval door atorvastatine. De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden overwogen dat [appellante] daarin niet is geslaagd. De enkele verwijzing naar de verklaring van de huisarts op het aanvraagformulier is daarvoor onvoldoende. Met de door haar in hoger beroep overgelegde verklaring van de apotheker heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt dat het verhoogde CDT-gehalte bij haar wordt veroorzaakt door atorvastatine. De verklaring van de apotheker houdt slechts in dat cholesterolverlagende middelen, zoals atorvastatine, van invloed kunnen zijn op de verhoging van de ASAT- en ALAT-waarden. Daaruit kan, mede gelet op de toelichting van het CBR hierover, niet worden afgeleid dat deze middelen ook een verhoging van de CDT-waarden tot gevolg hebben. Nu bij een verhoogde CDT-waarde in combinatie met een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik ervan uit moet worden gegaan dat dit een gevolg is van alcoholmisbruik, tenzij een andere oorzaak aannemelijk wordt gemaakt (vergelijk de uitspraak van 29 augustus 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB2523) en [appellante] dat niet heeft gedaan, bestaat geen grond voor het oordeel dat het CBR een nader onderzoek had moeten verrichten.
6.2.    De conclusie is dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het CBR zich op basis van de verslagen van de psychiater op het standpunt mocht stellen dat [appellante] ongeschikt is voor het besturen van motorrijtuigen en dat het CBR, gelet hierop, terecht heeft geweigerd om de verklaring van geschiktheid af te geven.
Het betoog faalt.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Van den Broek    w.g. Nales
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018
680. BIJLAGE
Reglement rijbewijzen
Artikel 97
1.     Verklaringen van geschiktheid worden op aanvraag, alsmede op in dit hoofdstuk vastgestelde wijze, en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
[...]
Artikel 101
1.     Het CBR is bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen […] indien:
[…]
b.    het CBR beschikt over gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager, die het vermoeden rechtvaardigen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft.
[…]
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage
8.8. Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.