201805974/1/A2.
Datum uitspraak: 27 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2018 in zaak nr. 17/3934 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2016 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 22 mei 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. [appellante] heeft in 2016 voor haar twee kinderen gebruik gemaakt van kinderopvang via de kinderopvanginstelling Hun Wereld en via kinderopvanginstelling De Groene Tuin. Bij besluit van 21 maart 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan haar daarvoor een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend ten bedrage van € 35.137,00. Bij besluit van 10 februari 2017, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft de dienst het toegekende voorschot herzien en op nihil gesteld, omdat [appellante] niet alle kosten voor de kinderopvang heeft voldaan. Bij beide instellingen is nog sprake van een openstaand bedrag. Voor zover [appellante] met De Groene Tuin een betalingsregeling heeft getroffen, acht de dienst dat, gelet op de lange looptijd van de regeling, niet voldoende om aan te nemen dat de kosten alsnog zullen worden voldaan.
2. De rechtbank overweegt dat aan de door [appellante] overgelegde bankafschriften waaruit volgens [appellante] de betalingen aan De Groene Tuin zouden blijken, geen waarde kan worden gehecht aangezien de kinderopvanginstelling aan de Belastingdienst/Toeslagen te kennen heeft gegeven dat zij haar betalingen heeft laten terugstorten. Daardoor is onduidelijk welke betalingen [appellante] aan De Groene Tuin heeft gedaan. Verder is met de betalingsregeling die [appellante] met De Groene Tuin heeft gesloten evenmin voldaan aan het vereiste dat de kosten volledig en tijdig moeten worden betaald omdat deze regeling meer dan twee maanden na afloop van het berekeningsjaar is getroffen en een lange looptijd van 46 betalingstermijnen heeft. Verder is het besluit naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met het vertrouwensbeginsel genomen door de kinderopvangtoeslag te herzien naar nihil en biedt de wet geen mogelijkheid tot kwijtschelding. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het door [appellante] ingediende beroep ongegrond verklaard.
3. [appellante] betoogt dat het op nihil stellen van het voorschotbedrag niet evenredig is aangezien zij slechts een deel van de kosten voor de kinderopvang niet heeft voldaan. Uit bankafschriften volgt dat de betalingsachterstand maximaal 2,5 maanden bij De Groene Tuin betreft. Daarnaast heeft de Belastingdienst/Toeslagen nagelaten om haar te wijzen op het feit dat het hele voorschot zal worden teruggevorderd indien een deel van de kosten niet tijdig zou zijn voldaan. Nu de Belastingdienst/Toeslagen dat heeft nagelaten heeft hij in strijd met het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld, aldus [appellante].
3.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. In de uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1610) heeft de Afdeling voorts in haar overwegingen betrokken dat de Belastingdienst/Toeslagen alleen bij afrondingsverschillen, dat wil zeggen bij kleine verschillen tussen de totale kosten van kinderopvang en de aantoonbaar betaalde kosten, ervan uitgaat dat is aangetoond dat alle kosten van kinderopvang zijn voldaan. 3.2. Uit de door [appellante] overgelegde jaaropgaven en facturen volgt dat zij in de maanden januari 2016 tot en met maart 2016 gebruik heeft gemaakt van opvang bij de kinderopvanginstelling Hun Wereld. De totale kosten voor deze opvang bedroegen € 7.849,86. In de maanden april 2016 tot en met december 2016 zijn haar kinderen opgevangen bij de kinderopvanginstelling De Groene Tuin. De totale kosten voor deze opvang bedroegen € 30.069,20.
3.3. Niet in geschil is dat [appellante] een bedrag ter hoogte van de kosten van de opvang door De Groene Tuin van 2,5 maanden niet heeft voldaan. Dit verschil tussen de totale kosten en de betaalde kosten kan niet worden aangemerkt als een afrondingsverschil als bedoeld onder 3.1. Voor zover [appellante] in dit kader een betalingsregeling heeft getroffen heeft de rechtbank geoordeeld dat deze niet als een reële regeling kan worden aangemerkt, zodat hiermee evenmin is aangetoond dat de kosten daadwerkelijk zullen worden voldaan. [appellante] heeft dit oordeel niet bestreden. Voorts heeft zij het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen dat de kosten van de opvang bij Hun Wereld niet volledig zijn voldaan, niet bestreden. Haar betoog biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is aangetoond dat de kosten volledig en tijdig zijn voldaan.
Voor zover [appellante] betoogt dat een deel van de kosten wel is voldaan, zodat de Belastingdienst/Toeslagen het terug te vorderen bedrag volgens haar naar evenredigheid had moeten vaststellen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat voor het gehele berekeningsjaar geen aanspraak bestaat op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten daadwerkelijk heeft betaald. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114), kan indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, geen aanspraak worden gemaakt op een evenredig lager voorschot of lagere tegemoetkoming. Dat de Belastingdienst/Toeslagen haar er niet op heeft gewezen dat het volledige voorschot zou worden teruggevorderd indien zij niet aan de vereisten voldoet, maakt voorts niet dat de dienst het besluit niet heeft kunnen nemen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3224), is het de verantwoordelijkheid van de aanvrager van de kinderopvangtoeslag om steeds aan de daarvoor geldende voorwaarden te voldoen. Hieruit vloeit voort dat op de aanvrager de verplichting rust om na te gaan welke voorwaarden aan het recht op kinderopvangtoeslag zijn gesteld. Dat [appellante] erop vertrouwde dat zij over die voorwaarden, en eventuele consequenties van het niet voldaan daaraan, zou worden voorgelicht door de Belastingdienst/Toeslagen, dient dan ook voor haar rekening te blijven. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2016 op nihil heeft mogen stellen.
Het betoog slaagt niet.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Hagen w.g. Donner-Haan
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2018
674. BIJLAGE
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 18
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
[..]
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Artikel 1.7
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
[..]