ECLI:NL:RVS:2018:4210

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
201804572/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • H.G. Lubberdink
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 24 mei 2018 een besluit van de staatssecretaris, waarin een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk werd verklaard, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, terwijl de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, ook incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 19 december 2018 uitspraak gedaan. De staatssecretaris voerde aan dat de rechtbank ten onrechte het beroep van de vreemdeling gegrond had verklaard. De Afdeling oordeelde dat de grief van de staatssecretaris slaagde, omdat de rechtbank haar oordeel had gebaseerd op een eerdere uitspraak die inmiddels was vernietigd. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard, omdat de aangevoerde gronden geen vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard, omdat er geen gronden meer waren die bespreking behoefden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201804572/1/V2.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.    [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 mei 2018 in zaak
nr. NL18.8396 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, advocaat te Groningen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een zienswijze gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 januari 2018 in zaak nr. NL18.383, betreffende de zoon van de vreemdeling, het beroep gegrond heeft verklaard.
1.1.    Uit de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:4121, volgt dat het hoger beroep van de staatssecretaris tegen voormelde uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 januari 2018, gegrond is en dat die uitspraak wordt vernietigd. Nu de rechtbank het oordeel dat het beroep gegrond is heeft gebaseerd op die uitspraak, slaagt de grief reeds hierom.
2.    Wat de vreemdeling in incidenteel hoger beroep aanvoert, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
3.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond en het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaren omdat er geen gronden meer zijn die bespreking behoeven.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;
II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 mei 2018 in zaak nr. NL18.8396;
IV.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Graat
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
307/572-806.