ECLI:NL:RVS:2018:4121

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
201800763/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • H.G. Lubberdink
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank op 16 januari 2018 een besluit van de staatssecretaris heeft vernietigd. De staatssecretaris had op 5 januari 2018 de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zijn besluit onvoldoende had gemotiveerd, met name met betrekking tot de bedreigingen die de vreemdeling zou hebben ondervonden vanwege de christelijke afbeeldingen die zijn vader op Facebook had geplaatst. De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij de vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.S. Ilahi, ook incidenteel hoger beroep instelde.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris zich deugdelijk had gemotiveerd en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit ondeugdelijk was. De staatssecretaris had terecht opgemerkt dat de vreemdeling niet had aangetoond zelf bekeerd te zijn, en dat de problemen van de vreemdeling samenhingen met de gestelde bekering van zijn vader. De Raad van State verklaarde het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond en het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

De beslissing van de Raad van State benadrukt het belang van een deugdelijke motivering van besluiten in asielzaken en de noodzaak voor vreemdelingen om hun claims adequaat te onderbouwen. De uitspraak heeft implicaties voor de rechtsontwikkeling in het vreemdelingenrecht, vooral met betrekking tot de beoordeling van geloofwaardigheid in asielprocedures.

Uitspraak

201800763/1/V2.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.    [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 januari 2018 in zaak nr. NL18.383 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 16 januari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.S. Ilahi, advocaat te Groningen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven, een nader stuk ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zijn besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd omdat hij onvoldoende is ingegaan op wat de vreemdeling heeft verklaard over de bedreigingen die zijn familie heeft geuit als gevolg van de christelijke afbeeldingen die zijn vader op Facebook heeft geplaatst. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank niet onderkend dat hij zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling in dat kader niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wordt bedreigd.
1.1.    De staatssecretaris wijst er terecht op dat de vreemdeling niet heeft aangevoerd zelf bekeerd te zijn. Uit de uitspraak in het hoger beroep van de vader van de vreemdeling van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:4122, volgt dat het oordeel van de rechtbank over de ongeloofwaardigheid van de gestelde bekering van de vader van de vreemdeling in hoger beroep in stand blijft en daarmee in rechte vast staat. Door in het besluit van de vreemdeling naar de besluitvorming in de asielprocedure van diens vader te verwijzen, heeft de staatssecretaris zich daarom deugdelijk gemotiveerd en niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde problemen van de vreemdeling en de bedreigingen ongeloofwaardig zijn. Die problemen hangen immers direct samen met de gestelde bekering en daaruit voortvloeiende problemen van de vader. In zijn beroepschrift bij de rechtbank heeft de vreemdeling niet geklaagd dat de staatssecretaris ondeugdelijk had gemotiveerd dat hij vanwege de uitlatingen van zijn vader op Facebook bedreigd werd. Pas ter zitting bij de rechtbank is de vreemdeling hierop ingegaan. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat het besluit in dit opzicht ondeugdelijk is gemotiveerd. Om die reden kan de in hoger beroep overgelegde uitdraai van sms-berichten waarin de vreemdeling, naar hij stelt, wordt bedreigd, hem niet baten.
De grief slaagt.
2.    Wat de vreemdeling in incidenteel hoger beroep aanvoert, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond en het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Omdat de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over het standpunt van de staatssecretaris over de overige beroepsgronden, zal de Afdeling de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;
II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 januari 2018 in zaak nr. NL18.383;
I.    wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Graat
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
307/572-806.