201707500/1/A2.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te [woonplaats],
2. de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 augustus 2017 in zaken nrs. 16/2254 en 17/3250 in het geding tussen:
[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]
en
de besliscommissie.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2012 heeft de besliscommissie de aanvraag van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 11 april 2016 heeft de besliscommissie het daartegen door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] alsnog een schadevergoeding toegekend van € 5.610,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
Bij besluit van 17 maart 2017 heeft de besliscommissie aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] een aanvullende schadevergoeding toegekend ter grootte van € 5.610,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben tegen dat besluit met toepassing van artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en met instemming van de besliscommissie rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld.
Bij uitspraak van 8 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ingestelde beroep tegen het besluit van 11 april 2016 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de besliscommissie opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft het door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ingestelde beroep tegen het besluit van 17 maart 2017 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De besliscommissie heeft hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en de besliscommissie hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2018, waar [appellant sub 1A], bijgestaan door [gemachtigde], en de besliscommissie, vertegenwoordigd door [voorzitter van het Schadeschap Schiphol], vergezeld door ing. E. Goudriaan, werkzaam bij LBP Sight B.V., zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 23 oktober 1996 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer krachtens artikel 27 van de Luchtvaartwet, gelezen in samenhang met artikel 24 van deze wet, het luchtvaartterrein Schiphol aangewezen (hierna: het aanwijzingsbesluit). In het aanwijzingsbesluit is onder meer voorzien in een uitbreiding van het gebied van de luchthaven Schiphol, in een stelsel van geluidszonering voor het nieuwe vierbanenstelsel S4S2 en in een stelsel van geluidszonering voor het vijfbanenstelsel 5P.
2. Op 29 april 1999 is het bestemmingsplan Schiphol-West en omgeving (hierna: het bestemmingsplan) in werking getreden. Het bestemmingsplan is de planologische basis voor de uitbreiding van de luchthaven Schiphol met een vijfde baan (hierna ook: de Polderbaan).
3. Op 20 februari 2003 is hoofdstuk 8 van de Wet Luchtvaart in werking getreden en het op grond daarvan vastgestelde Luchthavenindelingsbesluit Schiphol 2003 en het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol 2003 (Lvb 2003). Daarbij is het aanwijzingsbesluit vervallen.
4. Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van de luchthaven Schiphol is de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol vastgesteld. In artikel 9 van die regeling is bepaald dat het algemeen bestuur van het Schadeschap Luchthaven Schiphol beslist op verzoeken om schadevergoeding, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), voor zover de schade verband houdt met de in die bepaling bedoelde besluiten. In artikel 19, eerste lid, van die regeling is bepaald dat het algemeen bestuur bevoegd is de in artikel 9 genoemde bevoegdheden over te dragen aan de besliscommissie. Bij besluit van 14 januari 1999 heeft het algemeen bestuur deze bevoegdheden aan de besliscommissie overgedragen.
Verzoek om schadevergoeding
5. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] zijn eigenaar van de woning aan de [locatie] in de wijk Vrijschot in Hoofddorp-Noord nabij de Polderbaan.
6. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben verzocht om vergoeding van schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van de komst van de Polderbaan. De Polderbaan is op 1 november 2003 in gebruik genomen. Doordat startende vliegtuigen een laagfrequent geluid (hierna ook: grondgeluid) veroorzaken, ondervinden zij vanaf die datum geluidhinder.
Het advies Van der Schans
7. De besliscommissie heeft aan het besluit van 3 december 2012, waarbij het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, adviezen van de adviescommissie Van der Schans ten grondslag gelegd.
8. In het advies van 10 november 2011 is vermeld dat uit marktonderzoek naar het prijsverloop van woningen in Hoofddorp-Noord, Hoofddorp als geheel en Nederland in de periode 1997 - 2007 geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor een causaal verband tussen de ingebruikneming van de Polderbaan in 2003 en de voor de woningen in Hoofddorp-Noord betaalde verkoopprijzen. In de periode 1997 tot en met 2007 ligt de stijging van de woningprijzen in Hoofddorp en in Hoofddorp-Noord gemiddeld tussen 5,15 en 9,61% per jaar. Het landelijke gemiddelde laat een stijging van 7,19% per jaar zien. Er is in Hoofddorp-Noord dus geen prijsontwikkeling die in negatieve zin significant afwijkt van het landelijke gemiddelde. In de wijk Vrijschot is daarentegen sprake van een prijsontwikkeling (gemiddeld 9,61%) die significant in positieve zin afwijkt van het landelijke gemiddelde. Ook als gekeken wordt naar deelperioden, 1997-2003 en 2003-2007, blijft de prijsontwikkeling in Hoofddorp niet significant achter bij de landelijke prijsontwikkeling. In de periode 2003-2007 is de gemiddelde prijsstijging in elk van de drie wijken van Hoofddorp-Noord hoger dan het landelijk gemiddelde. De conclusie is dat de planologische inpassing dan wel de ingebruikneming van de Polderbaan voor de eigenaren van woningen in Hoofddorp-Noord niet heeft geleid tot schade in de vorm van waardevermindering van hun woningen. Het mede door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] overgelegde rapport van Tielkemeijer en Van Waardenburg van 6 mei 2011 (hierna: het rapport Tielkemeijer), leidt niet tot een ander oordeel, omdat de daarin gestelde waardevermindering van 16,5% slechts is gebaseerd op twee transacties in 2003 en 2007.
Het advies Van Heijst
9. De besliscommissie heeft aan het besluit van 11 april 2016 adviezen van de adviescommissie Van Heijst ten grondslag gelegd. In het algemeen advies van 3 april 2015 is het volgende vermeld.
10. Grondgeluid is als volgt gedefinieerd: "Het laagfrequent geluid (lager dan 100 Hz) dat vliegtuigen op de startbaan produceren voorafgaand aan de start tot aan het opstijgen. Dit geluid wordt ervaren als een ‘bulderend lawaai’ dat tevens over grote afstand trillingen in de lucht en bodem veroorzaakt (‘voelbaar gedreun’)."
11. Grondgeluid is als schadefactor vergaand dominant ten opzichte van andere schadefactoren als stankhinder, roetvervuiling en (gevoelens van) onveiligheid. Het advies beperkt zich daarom tot schade als gevolg van grondgeluid.
12. Het gestelde nadeel is toe te rekenen aan het bestemmingsplan "Schiphol-West en omgeving" dat op 29 april 1999 in werking is getreden. Dit plan heeft de aanleg van de Polderbaan mogelijk gemaakt.
13. De Polderbaan is op 1 november 2003 in gebruik genomen. Het grondgeluid heeft zich toen feitelijk gemanifesteerd en dit heeft geleid tot klachten bij bewoners in Hoofddorp-Noord. Omdat grondgeluid hiervoor een onbekend fenomeen was, geldt in dit geval 1 november 2003 als peildatum voor de vaststelling van de schade en voor de voorzienbaarheid van die schade. Op voorhand was de overlast niet te voorzien, omdat de Polderbaan alleen als startbaan wordt gebruikt in noordelijke richting en als landingsbaan in zuidelijke richting. Vliegtuigen die gebruik maken van de Polderbaan vliegen niet over Hoofddorp. Gebleken is dat startende vliegtuigen de oorzaak zijn van grondgeluid in Hoofddorp-Noord.
14. De door de adviescommissie Van Heijst ingeschakelde taxatiedeskundige J. Vughts heeft de conclusie uit het advies Van der Schans van 10 november 2011 bevestigd dat de prijsontwikkeling in de drie woonwijken in Hoofddorp-Noord geen trendmatige, structurele afwijking laat zien ten opzichte van de prijsontwikkeling in Nederland en heel Hoofddorp. Daarmee staat volgens de adviescommissie Van Heijst niet vast dat de schadefactor grondgeluid niet heeft geleid tot waardevermindering van de woningen in de drie woonwijken. In het algemeen is het vrijwel onmogelijk de invloed van een schadefactor op de waarde van een woning rechtstreeks te herleiden uit de ontwikkeling van verkoopprijzen gedurende een bepaalde periode, omdat de waarde van woningen wordt bepaald door een scala van factoren. Daarbij komt dat er in de periode 2003 - 2009 maar een of enkele transacties per jaar zijn geweest, waardoor het risico groot is dat de bijzondere omstandigheden van die transacties onevenredig de koopprijs in de betreffende periode hebben beïnvloed.
15. Nu de invloed van grondgeluid op de waarde van woningen niet is te achterhalen via marktonderzoek, adviseert de commissie Van Heijst de schade op een praktisch en systematisch verantwoorde manier vast te stellen. Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat grondgeluid, veroorzaakt door startende vliegtuigen op de Polderbaan, waardedaling van woningen tot gevolg heeft en dat dit toegerekend kan worden aan het bestemmingsplan. In het algemeen advies is aansluiting gezocht bij een indeling van planologisch nadeel in drie categorieën (zwaar, middelzwaar/niet gering en licht/gering) en daaraan gekoppelde schadepercentages (7-12%, 3-7% en 0-3%). Voor de kwalificatie van de mate van hinder die door het grondgeluid wordt ondervonden, is gebruik gemaakt van de zogenoemde Vercammen-curve op basis van 35 dB(A) (hierna: Vercammen-35 curve). Deze curve geeft aan wanneer ten minste 3 tot 10% van de doorsnee bevolking hinder van laagfrequent geluid ondervindt.
16. Volgens het rapport van 9 maart 2015 van het akoestisch adviesbureau LBP Sight wordt in de wijken Vrijschot en Bleesland de Vercammen-35 curve overschreden. LBP Sight heeft zich daarbij gebaseerd op geluidsmetingen die het bureau Peutz heeft verricht in 2009 in het kader van een onderzoek naar grondgeluid rondom Schiphol.
17. Uit onderzoek van Peutz blijkt dat laagfrequente geluidniveaus na de eerstelijnsbebouwing tamelijk snel afnemen.
18. Uit onderzoek van TNO van 24 juni 2014 blijkt voorts dat in de wijk Vrijschot door de aanleg van reeksen drie meter hoge, langgerekte grondribbels haaks op de geluidrichting (hierna: ribbels) een vermindering van laagfrequent geluid in de octaafband van 31,5 Hz is bereikt van ongeveer 5,5 dB.
19. In het advies Van Heijst is onder verwijzing naar het rapport van LBP Sight vermeld dat op de peildatum van 1 november 2003 de waarde van de woningen in de wijken Vrijschot en Bleesland, die in de eerste lijn van bebouwing ten opzichte van de Polderbaan liggen, met 5% is verminderd. De waarde van woningen die in de tweede lijn liggen, zoals de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], is met 3% verminderd per 1 november 2003.
20. Uit overwegingen van efficiency heeft de adviescommissie geadviseerd voor de waarde van de woningen uit te gaan van de waarde als bedoeld in de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ waarde) van elk van de betreffende woningen per 1 januari 2003.
21. De adviescommissie heeft vervolgens geadviseerd om het schadebeperkende effect van de aanleg van de ribbels in het gebied tussen de Polderbaan en de drie woonwijken bij het bepalen van de omvang van de permanente schade te betrekken. De adviescommissie acht het redelijk om per 1 januari 2014 de aanleg van de eerste fase van de ribbels voor een deel van de schade ter grootte van 1% van de waarde van de woningen in aanmerking te nemen als een vorm van compensatie in natura. Voor de nog niet aangelegde tweede fase van de ribbels wordt ook 1% van de waarde van de woningen als compensatie in natura gezien. Indien de tweede fase van de ribbels per 1 januari 2017 niet volgens plan is aangelegd, dient alsnog een aanvullend schadebedrag ter grootte van 1% van de waarde van de woningen te worden vergoed, aldus de adviescommissie.
Besluitvorming
22. De besliscommissie heeft de omvang van de schade van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] vastgesteld op 3% van de WOZ-waarde (€ 561.000,00) van de woning per 1 januari 2003. Na aftrek van de compensatie in natura van twee keer een bedrag van 1% van de WOZ-waarde (2 x € 5.610,00 = € 11.220,00), heeft de besliscommissie een bedrag van € 5.610,00 aan schadevergoeding toegekend bij besluit van 11 april 2016, vermeerderd met de wettelijke rente.
23. Bij besluit van 17 maart 2017 heeft de besliscommissie een aanvullende schadevergoeding toegekend ter grootte van € 5.610,00 (1% van de WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2003) vermeerderd met de wettelijke rente, omdat de tweede fase van de ribbels niet is gerealiseerd op 1 januari 2017.
Uitspraak rechtbank
24. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 11 april 2016 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank onder verwijzing naar haar uitspraak van 8 augustus 2017 in zaak nr. 16/295 e.v. overwogen dat de besliscommissie het op het rapport van LBP Sight gebaseerde advies van de adviescommissie Van Heijst niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen; dat het onderscheid tussen eerste- en tweedelijnsbebouwing onvoldoende is onderbouwd; dat evenmin voldoende is onderbouwd dat de waardedaling van de woning op 3% van de WOZ-waarde op 1 januari 2003 kan worden gesteld en dat onvoldoende is komen vast te staan dat door de aanleg van ribbels die het grondgeluid reduceren het planologisch nadeel ten dele is weggenomen. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 17 maart 2017 ongegrond verklaard.
25. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en de besliscommissie hebben hoger beroep ingesteld. De hoger beroepen worden afzonderlijk behandeld. Voor de beoordeling van de hoger beroepen heeft de Afdeling de inhoud van de notitie van LBP Sight van 15 augustus 2018 buiten beschouwing gelaten.
Hoger beroep [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]
Bezwaarprocedure
26. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat zij tijdens de bezwaarprocedure in hun belangen zijn geschaad, omdat hen de mogelijkheid is onthouden tijdens een hoorzitting hun standpunt over de Peutz-notities naar voren te brengen.
27. De besliscommissie heeft bij brief van 16 juni 2015 [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] uitgenodigd voor de hoorzitting op 13 juli 2015. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] zijn niet verschenen op de hoorzitting en hebben zich evenmin laten vertegenwoordigen. Op het moment van de uitnodiging beschikten zij niet over alle Peutz-notities, die mede aan de besluitvorming ten grondslag zijn gelegd. Zij hadden de besliscommissie tijdig verzocht om deze notities. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben op 2 juli 2015 de volledige Peutz-notities ontvangen van het toenmalige ministerie van Infrastructuur en Milieu, nadat zij deze zelf hadden opgevraagd bij het ministerie. Vanwege de omvang, complexiteit en relevantie van de notities hebben zij de besliscommissie verzocht op een later tijdstip te worden gehoord, omdat zij meer tijd nodig hadden om hun standpunt ten aanzien van deze notities uit te werken. Bovendien kwamen de definitieve individuele adviezen eerst op 9 juli 2015 beschikbaar. De besliscommissie heeft hierin geen aanleiding gezien het verzoek tot uitstel in te willigen.
28. De rechtbank had, gelet op deze feiten en omstandigheden, tot de conclusie moeten komen dat de besliscommissie er ten onrechte van heeft afgezien [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in de gelegenheid te stellen op een later tijdstip te worden gehoord. De besliscommissie heeft de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb geschonden. De rechtbank had dit gebrek vervolgens met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kunnen passeren, omdat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] daardoor niet zijn benadeeld. Zij zijn ter zitting bij de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun belangen naar voren te brengen. Ook in hoger beroep zijn zij in voldoende mate in de gelegenheid gesteld om hun standpunten tegen de volledige Peutz-notities toe te lichten dan wel te laten toelichten.
29. De conclusie is dat het betoog in zoverre terecht is voorgedragen, maar dat dit niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De schending van de hoorplicht leidt wel tot een proceskostenveroordeling ten laste van de besliscommissie.
Grondgeluid als dominante schadefactor
30. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat andere factoren naast grondgeluid tot waardedaling van de woning hebben geleid. Luchtvervuiling, roetvervuiling, fijnstof en kerosinedampen en de daaruit voortvloeiende schade voor de gezondheid leiden tot vergoedbare schade en hadden meegenomen moeten worden in de beoordeling van de aanvraag.
31. Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat naast grondgeluid factoren als algemene geluidbelasting, luchtvervuiling en roetvervuiling en daarmee samenhangende gezondheidsrisico’s leiden tot verminderd woongenot en waardedaling van hun woning, slaagt dit niet. De besliscommissie heeft zich in navolging van het advies Van Heijst op het standpunt mogen stellen dat grondgeluid de dominante schadefactor is. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat van de overige gestelde schadefactoren, waaronder luchtvervuiling, op 1 november 2003 als gevolg van de ingebruikname van de Polderbaan een zelfstandige invloed uitging op de waardedaling van de woning.
Voor zover zij betogen dat zij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, op grond van het voorzorgbeginsel niet gehouden zijn aan te tonen dat luchtvervuiling tot (toekomstige) gezondheidsrisico’s leidt, is het volgende van belang. In het kader van het voorzorgbeginsel wordt onderzoek gedaan naar de gezondheidseffecten van ultrafijnstof door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in de omgeving van Schiphol. De resultaten daarvan zijn nog niet bekend. Nu gezondheidsschade als gevolg van vliegverkeer van en naar de Polderbaan ook anderszins niet is aangetoond, staat daarmee niet vast dat deze schadefactor van invloed is op de waarde van de woning op de peildatum. Schade als gevolg van onzekere, eventueel in de toekomst te lijden gezondheidsschade komt niet voor vergoeding in aanmerking. Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1916. Het betoog faalt.
Vercammen-35 curve
32. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat de besliscommissie ten onrechte de Vercammen-35 curve als maatstaf heeft gebruikt voor de beoordeling van de waardedaling van woningen als gevolg van de aanleg en ingebruikname van de Polderbaan. Daarmee wordt miskend dat het bij geluidoverlast niet alleen om laagfrequent geluid gaat, maar om alle hoorbare frequenties, en dat er meer schadefactoren naast geluidoverlast zijn. De invloed van die factoren op de waardedaling van de woning kan niet vastgesteld worden op grond van de Vercammen-35 curve.
33. Niet in geschil is dat de woning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] als gevolg van de aanleg van de Polderbaan niet binnen de 35 Ke contour is komen te liggen. Onder 31 is overwogen dat de besliscommissie terecht grondgeluid als dominante schadefactor heeft aangemerkt. In de uitspraak van vandaag in zaak nr. 201707519/1/A2 heeft de Afdeling geoordeeld dat de besliscommissie bij de beoordeling van de vraag of extra hinder door laagfrequent geluid tot waardedaling van woningen leidt, de Vercammen-35 curve als maatstaf mocht hanteren. De Afdeling verwijst daarnaar en ziet geen aanleiding in dit geval anders te oordelen.
Het betoog faalt.
Waardevermindering van 3%
34. De rechtbank heeft volgens [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] miskend dat de keuze voor een schadecategorie-indeling met percentages op zichzelf genomen aanvaardbaar kan worden geacht. Ten onrechte is geen doorslaggevende betekenis toegekend aan de waardedaling van de woningen in de periode 2000-2007, zoals beschreven in het rapport Tielkemeijer.
35. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de onder 33 genoemde uitspraak fungeren schadepercentages in de regel als controlemiddel ten aanzien van getaxeerde waardedalingen. In het advies Van Heijst is vermeld dat in dit geval waardevermindering van woningen als gevolg van hinder door grondgeluid niet kan worden afgeleid uit de ontwikkeling van de verkoopprijzen, vanwege het geringe aantal transacties voor en na 1 november 2003. Door het geringe aantal transacties in de laatste jaren kan geen betrouwbaar beeld worden verkregen van de prijsontwikkeling van de woningen in Hoofddorp-Noord in relatie tot de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en meer in het bijzonder het grondgeluid. Dat laat onverlet dat het in het advies aannemelijk is geacht dat hinder door grondgeluid leidt tot waardevermindering van woningen. Met de rechtbank acht de Afdeling de keuze voor schadepercentages onder deze omstandigheden verdedigbaar. De besliscommissie heeft gekozen voor waardedalingen van 5% voor eerstelijnswoningen en 3% voor tweedelijnswoningen en wijst daarbij op in de jurisprudentie gangbare percentages. Grondgeluid is aangemerkt als dominante schadefactor, die voor bewoners van eerstelijnsbebouwing nadrukkelijk aanwezig is (middelzware schade) en voor bewoners van tweedelijnsbebouwing in mindere mate (lichte schade). De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de percentages niet juist zijn gekozen.
Het betoog faalt.
Schadebeperking door de aanleg van ribbels
36. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat als op basis van voldoende gegevens komt vast te staan dat de aanleg van de ribbels daadwerkelijk leidt tot een significante afname van hinder door grondgeluid, dit de conclusie kan rechtvaardigen dat de tegemoetkoming als gevolg van compensatie in natura anderszins is verzekerd. Zij betogen dat op grond van de ligging van hun woning [locatie] ten opzichte van de Polderbaan het geluid van startende vliegtuigen vrij spel heeft en niet wordt tegengehouden door de ribbels. Daarbij komt dat de rechtbank heeft miskend dat compensatie in natura niet mogelijk is op grond van de Verordening Schadeschap Luchthaven Schiphol 2012 (hierna: de verordening). Daarnaast betogen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de besliscommissie geen wettelijke rente hoeft toe te kennen over de compensatie in natura.
37. Dat in artikel 2 van de verordening is vermeld dat de schadevergoeding wordt bepaald in geld, betekent niet dat geen rekening mag worden gehouden met de aanleg van de eerste fase van de ribbels, waardoor de schade als gevolg van geluidoverlast minder groot is. Het betoog van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] dat door de ligging van de woning [locatie] ten opzichte van de Polderbaan het geluid van startende vliegtuigen vrij spel heeft en niet wordt tegengehouden door de ribbels, treft geen doel. De besliscommissie mocht op basis van door TNO uitgevoerd onderzoek ervan uitgaan, dat de ribbels eerste fase voor heel Vrijschot een vermindering van 5,5 dB(A) in de octaafband van 31,5 HZ hebben bewerkstelligd. TNO heeft in opdracht van Schiphol en in samenwerking met het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) geluidmetingen geanalyseerd. In het rapport van 24 juni 2014 is vermeld dat bij de dominante, lagere frequenties (31,5 Hz) hogere geluidniveaus voorkomen. De metingen, verricht bij het meetpunt in de wijk Vrijschot-Noord in de winters van 2009/2010 en 2013/2014 tonen aan dat door de tussen de Polderbaan en Hoofddorp aangelegde ribbels een vermindering van laagfrequent geluid van 5,5 dB in de octaafband van 31,5 Hz is bereikt. In het rapport is verder vermeld dat het beoordelingspunt aan de rand van de wijk Vrijschot-Noord is gekozen in overleg met Schiphol en de bewoners, omdat daar een meetpost voor laagfrequent geluid is geplaatst van het Noise Monitoring System (NOMOS) van de luchthaven Schiphol. Ook staat in dat rapport dat de geluidreductie is beoordeeld in de situaties waarin de hoogste niveaus van laagfrequent geluid in Hoofddorp optreden. Bij de vergelijking tussen het geluid in de situatie met en die zonder ribbels zijn die uitgangspunten gelijk.
38. Anders dan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen, is er geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de besliscommissie geen wettelijke rente hoeft toe te kennen over het bedrag waarmee de schade is verminderd. De aanleg van de ribbels heeft geleid tot een geringere waardedaling van de woningen en leidt daardoor tot een kleiner bedrag aan schadevergoeding. Wettelijke rente is een vergoeding voor te late betaling van schade die op de peildatum is geleden. Voor feitelijk niet geleden schade hoeft geen vergoeding in geld plaats te vinden; de besliscommissie is daarover dan ook geen wettelijke rente verschuldigd. Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in dit verband betogen dat zij jarenlang schade in de vorm van waardevermindering hebben geleden en dat eerst met de aanleg van de eerste fase van de ribbels de schade ten dele is gecompenseerd, is van belang dat tijdelijke waardevermindering van een woning in beginsel geen aanspraak geeft op een tegemoetkoming. Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3168. Hieruit volgt dat een tijdelijke grotere waardevermindering evenmin hoeft te worden gecompenseerd en daarover evenmin wettelijke rente is verschuldigd. Het betoog faalt.
Dwangsom
39. Tot slot betogen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] dat de rechtbank ten onrechte het verzoek heeft afgewezen de minister een dwangsom op te leggen indien niet binnen een redelijke, door de rechtbank te bepalen termijn een nieuwe beslissing op bezwaar wordt genomen.
40. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben thans geen procesbelang meer bij de beoordeling van deze grond. Hieronder bepaalt de Afdeling dat de besliscommissie aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] een schadevergoeding moet toekennen van € 2.805,00 in verband met de aanleg van de ribbels eerste fase.
Het betoog faalt.
Hoger beroep besliscommissie
Ontvankelijkheid
41. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben betoogd dat het hoger beroep van de besliscommissie niet-ontvankelijk is. Daartoe stellen zij dat het hoger beroepschrift van 17 oktober 2017 onvoldoende is gemotiveerd, omdat de besliscommissie daarin verwijst naar haar hoger beroepschrift in de zaak Ahlers en anderen (zaak nr. 20170519/1/A2) en daarin wordt verwezen naar de rechtsoverwegingen van de uitspraak van de rechtbank in die zaak.
42. Er is geen grond voor het oordeel dat het hoger beroep van de besliscommissie niet-ontvankelijk is. De besliscommissie heeft in deze zaak een apart hoger beroepschrift ingediend. Daarin is verwezen naar de rechtsoverwegingen van de uitspraak van de rechtbank, waartegen gronden zijn aangevoerd. Voor de motivering van die gronden is verwezen naar het in de zaak Ahlers en anderen ingediende hoger beroepschrift, omdat de uitspraken van de rechtbank inhoudelijk overeenkomen. De besliscommissie heeft een afschrift van dat hoger beroepschrift, waarin de hoger beroepsgronden zijn gemotiveerd, overgelegd. Uit de schriftelijke uiteenzetting van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] blijkt dat zij het afschrift van het hoger beroepschrift van de besliscommissie in zaak nr. 20170519/1/A2 hebben ontvangen.
Gronden in hoger beroep
43. De besliscommissie heeft in deze zaak gedeeltelijk dezelfde gronden in hoger beroep aangevoerd als in de zaken waarop de meergenoemde uitspraak van vandaag ziet. De Afdeling verwijst daarnaar en ziet geen aanleiding in deze zaak anders te oordelen. Dat betekent dat de besliscommissie terecht betoogt dat zij haar besluitvorming heeft mogen baseren op de onderzoeken van LBP Sight naar de overschrijding van de Vercammen-35 curve in de wijk Vrijschot. LBP Sight mocht uitgaan van de beschikbare metingen van Peutz, verricht tijdens noordoostenwind en een droge bodem. Deze metingen bieden een voldoende representatief beeld. Anders dan de rechtbank ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat LBP Sight in het rapport van 2 maart 2015 bij de beantwoording van de vraag of de Vercammen-35 curve is overschreden, niet volledig rekening heeft gehouden met de bodem- en gevelreflectie van grondgeluid. Er is evenmin grond voor het oordeel dat de besliscommissie niet mocht uitgaan van een gemiddelde geluidisolatiewaarde van een woning, zoals gehanteerd in het Grensmaasprotocol.
Op basis van het door LBP Sight verrichte onderzoek staat vast dat in de wijk Vrijschot de Vercammen-35 curve wordt overschreden. Binnen die wijk mag een onderscheid worden gemaakt tussen woningen in de eerste lijn en die in de tweede lijn ten opzichte van de Polderbaan. De waardedaling mag categoriaal worden berekend door uit te gaan van respectievelijk 5% en 3% van de WOZ-waarde op 1 januari 2003. Voorts heeft de besliscommissie zich terecht op het standpunt gesteld dat door de aanleg van de ribbels eerste fase de omvang van de waardedaling van woningen als gevolg van grondgeluid is verminderd.
44. In zoverre slaagt het betoog van de besliscommissie. Dit leidt niet tot de conclusie dat de rechtbank het besluit van 11 april 2016 ten onrechte heeft vernietigd. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
45. De Afdeling heeft onder 91 in de uitspraak van vandaag overwogen dat de besliscommissie voor de aanleg van de ribbels eerste fase niet zonder meer een aftrek van 1% van de WOZ-waarde mocht toepassen. De Afdeling verwijst daarnaar en ziet geen aanleiding in dit geval anders te oordelen.
46. Het betoog van de besliscommissie dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien, de hoogte van de schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn te matigen tot 25% van het schadevergoedingsbedrag, faalt. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben in beroep en hoger beroep individueel geprocedeerd. Zij maken aanspraak op het volledige door de rechtbank vastgestelde bedrag aan schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn.
47. Het betoog van de besliscommissie dat de rechtbank ten onrechte de besliscommissie heeft veroordeeld tot vergoeding van de door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] gemaakte kosten van juridische bijstand in de aanvraagfase tot een bedrag van € 425,00, faalt. Op grond van de stukken staat vast dat de door Flynth verrichte werkzaamheden niet alleen zien op het invullen van een aanvraagformulier. Flynth heeft onder meer bij brieven van 6 en 8 juli 2011 een reactie gegeven op het conceptadvies Van der Schans.
Definitieve geschilbeslechting
48. Partijen hebben ter zitting aangegeven de voorkeur te geven aan een definitieve beslechting van het geschil. De Afdeling acht het, mede gezien het tijdsverloop in deze procedure, niet in het belang van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], noch in het belang van de besliscommissie, om opdracht te geven tot nader onderzoek. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
49. De Afdeling zal de hoogte van de aftrek vanwege de aanleg van de eerste fase van de ribbels naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op 0,5% van de WOZ-waarde op 1 januari 2003. Dat betekent dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in zoverre aanspraak maken op € 2.805,00 (0,5% van € 561.000,00). In totaal bedraagt de door de besliscommissie toe te kennen schadevergoeding daarmee 2,5% van € 561.000,00, dus € 14.025,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen met ingang van 31 augustus 2010, de dag waarop het verzoek om schadevergoeding is ontvangen. Bij besluit van 17 maart 2017 heeft de besliscommissie terecht reeds een aanvullende schadevergoeding toegekend ter grootte van € 5.610,00 voor het niet doorgaan van de aanleg van de ribbels tweede fase. Het in het dictum onder IV genoemde bedrag is daarom € 14.025,00 - € 5.610,00 = € 8.415,00.
50. De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] gegrond is gelet op het onder 28 overwogene, maar dat dit gelet op het onder 29 overwogene, niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt. Het hoger beroep van de besliscommissie is in zoverre gegrond, dat het ertoe leidt, dat de Afdeling aanleiding ziet de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, voor zover de rechtbank de besliscommissie heeft opgedragen met inachtneming van haar uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tegen het besluit van 3 december 2012 en zelf in de zaak te voorzien als onder 48 en 49 aangegeven. De uitspraak van de rechtbank dient voor het overige met verbetering van gronden te worden bevestigd.
51. De besliscommissie dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol gegrond;
III. vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarin de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol is opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B];
IV. bepaalt dat de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] een schadevergoeding toekent van € 8.415,00, (zegge: achtduizendvierhonderd en vijftien euro) te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 31 augustus 2010 tot aan de dag van algehele voldoening;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 11 april 2016;
VI. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VII. veroordeelt de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol tot vergoeding van bij [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.021,79 (zegge: duizend en eenentwintig euro en negenenzeventig cent), waarvan € 1002,00 (zegge: duizendtwee euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol aan haar betalingsverplichting heeft voldaan;
VIII. gelast dat de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol aan haar betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Polak w.g. Planken
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
299.