ECLI:NL:RVS:2018:4137

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
201803769/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand in asielprocedure

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand. De aanvraag werd afgewezen op 21 april 2017, waarna [appellant] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 23 oktober 2017. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde op 8 maart 2018 het beroep van [appellant] tegen deze afwijzing ook ongegrond. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 15 november 2018 behandeld. De raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De kern van de zaak draait om de vraag of de aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand in de asielprocedure van [appellant] terecht is afgewezen. De bezwaarcommissie van de raad had geoordeeld dat de aanvraag om toevoeging niet kon worden verleend omdat het rechtsbelang waarvoor de toevoeging werd aangevraagd, hetzelfde was als waarvoor eerder een toevoeging was verleend.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor de procedure tegen het besluit van 10 maart 2017, betrekking heeft op hetzelfde rechtsbelang als waarvoor eerder een toevoeging was verleend. De Raad van State bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er geen aanleiding is voor een tweede toevoeging, omdat de procedures in wezen hetzelfde rechtsbelang betreffen. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201803769/1/A2.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], domicilie kiezend te [plaats],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 maart 2018 in zaak nr. 17/2931 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2017 heeft de raad de aanvraag om een toevoeging voor [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 23 oktober 2017 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 8 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2018, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    Bij besluit van 3 augustus 2016 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een aanvraag van [appellant] om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Om beroep te kunnen instellen tegen dit besluit heeft [appellant] de raad op 22 augustus 2016 verzocht om een toevoeging te verlenen. Bij besluit van 21 september 2016 heeft de raad de door [appellant] aangevraagde toevoeging met kenmerk 1HQ5939 toegekend. Vervolgens heeft de staatssecretaris het besluit van 3 augustus 2016 ingetrokken, waarna [appellant] op 30 augustus 2016 het beroep tegen het besluit van 3 augustus 2016 heeft ingetrokken.
Bij besluit van 10 maart 2017 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [appellant] om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wederom afgewezen. [appellant] heeft de raad op 15 maart 2017 ten behoeve van een beroep tegen die afwijzing om een toevoeging verzocht. Bij besluit van 19 april 2017 heeft de raad deze aanvraag om een toevoeging afgewezen.
3.    De raad heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek een advies van de commissie voor bezwaar van de raad (hierna: de bezwaarcommissie) van 23 oktober 2017 ten grondslag gelegd. Volgens de bezwaarcommissie mocht de raad, gelet op artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), de aanvraag van [appellant] om een toevoeging te verlenen afwijzen. In dat verband verwijst de bezwaarcommissie onder meer naar de werkinstructie "Bereik", waarin in hoofdstuk 2 (bereik bestuursrechtelijke zaken) is opgenomen dat als hangende het beroep een nieuw besluit wordt genomen door het bestuursorgaan, dit van rechtswege op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt meegenomen bij de behandeling van het beroep. Volgens de bezwaarcommissie ziet de nieuwe aanvraag om een toevoeging op de hernieuwde behandeling van het beroep na intrekking van het eerdere besluit door de staatssecretaris en heeft de raad terecht gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om de toevoeging te weigeren.
Aangevallen uitspraak
4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het rechtsbelang waarop de aanvraag om toevoeging van 15 maart 2017 betrekking heeft, hetzelfde rechtsbelang is als waarvoor eerder een toevoeging aan [appellant] is verleend. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat beide toevoegingen zijn aangevraagd met als doel het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Volgens de rechtbank heeft de raad daarom de behandeling van het beroep tegen het besluit van 10 maart 2017 kunnen aanmerken als de voortgezette behandeling van een procedure in één instantie, waarvoor geen tweede toevoeging wordt verleend. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over het niet van toepassing zijn van de werkinstructie kan hem niet baten en behoeft geen verdere bespreking, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hetgeen hij heeft aangevoerd over het niet van toepassing zijn van de werkinstructie hem niet kan baten en geen verdere bespreking behoeft. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank aldus niet inhoudelijk is ingegaan op zijn betoog dat de raad ten onrechte heeft verwezen naar een passage in de werkinstructie "Bereik" over het ontstaan van een beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb in geval hangende het beroep alsnog een besluit door het bestuursorgaan wordt genomen. Volgens [appellant] is dit beleid in zijn geval niet van toepassing, omdat geen nieuw besluit is genomen hangende het beroep tegen het besluit van 3 augustus 2016.
5.1.    Zoals de raad in zijn schriftelijke uiteenzetting heeft onderschreven, betoogt [appellant] op zichzelf terecht dat de door de bezwaarcommissie in het advies van 23 oktober 2017 genoemde passage uit de werkinstructie "Bereik" in zijn geval niet van toepassing is. Hangende de beroepsprocedure tegen het besluit van 3 augustus 2016 is door de staatssecretaris geen nieuw besluit genomen, zodat geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb is ontstaan. De rechtbank heeft evenwel terecht overwogen dat dit [appellant] niet kan baten, omdat de raad zich overigens terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aan het beroep tegen het besluit van 10 maart 2017 verbonden werkzaamheden vallen onder het bereik van de reeds eerder afgegeven toevoeging.
5.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3343) moeten, gelet op de tekst van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, in geval van verschillende rechtsbelangen waarvoor rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen worden verstrekt. Als er één rechtsbelang is kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van behandeling van een procedure in meer dan een instantie. Het gaat er derhalve om of het verzoek om een toevoeging op hetzelfde rechtsbelang ziet als waarvoor eerder een toevoeging is verleend. Als dat zo is dient vervolgens te worden bezien, of sprake is van behandeling van een procedure in meer dan een instantie.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag van 15 maart 2017 om een toevoeging te verlenen ziet op hetzelfde rechtsbelang als waarvoor op 21 september 2016 de toevoeging met het kenmerk 1HQ5939 is verleend. Daarbij is van belang dat in beide procedures het rechtsbelang het belang van [appellant] is bij een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In dat verband kan erop worden gewezen dat beide procedures betrekking hebben op een beslissing op dezelfde asielaanvraag. Verder staan in beide procedures nagenoeg hetzelfde feitencomplex en dezelfde beoordeling centraal. Bovendien zien beide aanvragen om een toevoeging op het voeren van een beroepsprocedure bij de rechtbank. Derhalve heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de behandeling daarvan wordt begrepen als behandeling in één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigd de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Schueler    w.g. Nieuwenhuizen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
633. BIJLAGE
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 28
1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:
(…)
b. betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Artikel 32
De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Werkinstructie Bereik
In hoofdstuk 1 (bereik algemeen) is het volgende vermeld:
"Een toevoeging omvat alle werkzaamheden voor behartiging van het op de toevoeging vermelde rechtsbelang (art. 32 jo art. 24 lid 4 Wrb). Je toetst bij iedere toevoegaanvraag of de werkzaamheden vallen onder het bereik van een eerder verstrekte reguliere […] toevoeging. Als er eerder een toevoeging aan rechtzoekende is verstrekt, toets je bij een volgende aanvraag of sprake is van hetzelfde rechtsbelang (zie paragraaf 1.2). Als dit het geval is, toets je of sprake is van diversiteit van procedures (zie paragraaf 1.3)."
Er is geen sprake van verschillende procedures als beide procedures wat betreft het onderwerp van geschil en het daaraan ten grondslag liggende feitencomplex identiek of vrijwel identiek zijn."
In hoofdstuk 2 (bereik bestuursrechtelijke zaken) is het volgende vermeld:
"Als hangende het bezwaar of beroep alsnog een (primair) besluit wordt genomen door het bestuursorgaan, dan wordt dit van rechtswege op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 6:19 Awb) meegenomen bij de behandeling van het bezwaar of beroep. De werkzaamheden vallen onder bereik van de eerdere toevoeging. (…)
Uitgangspunt is dat per rechtsbelang één toevoeging wordt verstrekt. Bij meerdere beslissingen van een bestuursorgaan is niet zonder meer sprake van meerdere rechtsbelangen.
Wanneer per rechtsbelang meerdere toevoegingen worden aangevraagd, moet worden aangetoond dat de bestreden beslissingen ieder afzonderlijk een zelfstandige betekenis hebben. Bijvoorbeeld: er is sprake is van een sterk verschillend feitencomplex.
Uiteraard kan een bepaald rechtsbelang leiden tot meerdere rechtsvragen, op zich is dat geen reden om voor ieder van die rechtsvragen afzonderlijk een toevoeging te verstrekken. Alleen als er daadwerkelijk sprake is van een afgescheiden inhoudelijke rechtsgang in een procedure (dit kan bij dezelfde instantie zijn), kan een aparte toevoeging worden verstrekt (voor procedure)."