201800587/1/A3.
Datum uitspraak: 12 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hulten, gemeente Gilze en Rijen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 december 2017 in zaak nr. 17/3340 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Gilze en Rijen.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2016 heeft de burgemeester onder aanzegging van bestuursdwang [appellant] gelast het perceel aan de [locatie] te Hulten te sluiten voor onbepaalde tijd.
Bij besluit van 17 maart 2017 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en gelast de schuur op het perceel aan de [locatie] te Hulten te sluiten voor 24 maanden.
Bij uitspraak van 7 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.A.A. Postma, advocaat te Amersfoort, en de burgemeester van Gilze en Rijen, vertegenwoordigd door M.A.J. Hendrickx en mr. E.J.L. Buter, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 6 oktober 2016 hebben toezichthouders van de gemeente Gilze en Rijen het perceel van [appellant] doorzocht. Uit het controlerapport van 6 oktober 2016 blijkt dat er in een schuur op het perceel [locatie] pillen in een zak zijn aangetroffen. Uit het proces-verbaal van 6 oktober 2016 en het proces-verbaal van 18 oktober 2016 blijkt dat het gaat om een hoeveelheid van 642 pillen met een gewicht van 211,9 gram. Deze pillen bleken, nadat een indicatietest was afgenomen, onder meer amfetamine te bevatten. Vervolgens heeft de politie drie testhoeveelheden van twintig pillen verstuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI), dat de pillen heeft onderzocht. Het NFI heeft ook amfetamine in de pillen aangetroffen.
Besluitvorming
2. Naar aanleiding van het aantreffen van de pillen heeft de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet het perceel [locatie] voor onbepaalde tijd gesloten. Bij besluit op bezwaar heeft de burgemeester de sluiting beperkt tot de schuur op het perceel en gelast de schuur te sluiten voor 24 maanden. Daarbij heeft de burgemeester betrokken dat er twee keer eerder, op 14 december 2011 en op 30 januari 2013, hennepkwekerijen in de schuur zijn aangetroffen. De rechtbank heeft de sluiting van de schuur rechtmatig geacht.
Wettelijk kader
3. Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: ‘Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.’
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet luidt: ‘De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.’
Bevoegdheid tot sluiting van de schuur
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was de schuur te sluiten. Daartoe voert hij aan dat hij ten tijde van de vondst van de pillen in detentie verbleef en dat ambtenaren hebben verklaard dat de pillen er al zeker een half jaar of langer moeten hebben gelegen. Verder is niet gebleken dat de schuur bekend was om de handel in drugs. Uit eerdere controles is ook gebleken dat het rechtsvermoeden dat het om een handelshoeveelheid pillen gaat op los zand berust. Het tijdsverloop tussen het moment dat de drugs in de schuur zijn gelegd en het moment van de vondst van de pillen maakt dat de sluiting van de schuur niet noodzakelijk was, aldus [appellant].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn. Uit de tekst van het artikellid volgt dat het woord "daartoe" ziet op verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs (het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het voorgaande betekent dat het artikellid ook van toepassing is als in een pand drugs aanwezig zijn die elders zijn of zullen worden verkocht, maar in of vanuit het pand zullen worden afgeleverd of verstrekt. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. 4.2. Niet in geschil is dat op 6 oktober 2016 642 pillen (211,9 gram) zijn aangetroffen waarvan de indicatietest aangaf dat de pillen amfetamine bevatten. Dit overschrijdt de voor eigen gebruik aangemerkte hoeveelheid van 0,5 gram. Daarom is in beginsel aannemelijk dat het om een handelshoeveelheid harddrugs ging die (mede) bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de schuur. [appellant] heeft met zijn stelling dat hij in detentie verbleef en dat ambtenaren hebben verklaard dat de pillen er zeker een half jaar of langer moeten hebben gelegen niet aannemelijk gemaakt dat de gevonden drugs niet bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking vanuit de schuur. Dat er mogelijk stof op de pillen lag, ondersteunt de stelling dat de pillen er al langere tijd lagen, maar doet er niet aan af dat mag worden aangenomen dat een dergelijke grote hoeveelheid niet bestemd is voor eigen gebruik maar voor verkoop, aflevering of verstrekking. Voor de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is niet van belang hoelang de drugs op een bepaalde plek aanwezig zijn. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was over te gaan tot het sluiten van de schuur.
Het betoog faalt.
Het beleid
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het door de burgemeester gevoerde beleid redelijk is. Daarbij verwijst [appellant] naar het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:356. Hieruit volgt dat de periode waarover de burgemeester relevante overtredingen van de Opiumwet mag betrekken, namelijk vijf jaar, die is opgenomen in het Gewijzigd Handhavingsbeleid artikel 13b Opiumwet (hierna: het Damoclesbeleid) onredelijk is. Het vorige beleid voorzag namelijk in een periode van drie jaar. Indien het oude beleid zou zijn toegepast, had de burgemeester de schuur voor een kortere periode gesloten. De burgemeester had daarom in overgangsrecht moeten voorzien en tot de conclusie moeten komen dat de schuur voor een kortere periode gesloten had moeten worden, aldus [appellant]. 5.1. De burgemeester heeft ter uitvoering van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid het Damoclesbeleid vastgesteld. In het Damoclesbeleid staat dat de gemeente Gilze en Rijen steeds vaker geconfronteerd wordt met illegale verkooppunten van verdovende middelen of productieplaatsen daarvan. Om deze drugscriminaliteit en de daarmee samenhangende overlast in de gemeente te voorkomen en te bestrijden, heeft het gemeentebestuur van Gilze en Rijen ten aanzien van lokalen en harddrugs bepaald dat bij een eerste constatering van overtreding van de Opiumwet het pand voor twaalf maanden wordt gesloten. Bij een tweede overtreding binnen vijf jaar wordt het pand gesloten voor 24 maanden. Bij een derde overtreding binnen vijf jaar wordt een sluiting van onbepaalde tijd, doch voor tenminste 24 maanden, opgelegd.
Gezien de toenemende overlast van drugs in gemeenten, met name in het grensgebied, bestaat er, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, geen aanleiding het door de burgemeester gevoerde beleid op dit punt onredelijk te achten.
De burgemeester heeft daarom, gezien de grote hoeveelheid gevonden harddrugs, de schuur mogen sluiten. De verwijzing van [appellant] naar het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2017 kan hem niet baten. In die zaak ging het om de vraag of door aanpassing van de wettelijke regeling de bevoegdheid tot navordering van successierecht kon herleven. In deze zaak is niet de wettelijke regeling gewijzigd maar het beleid gebaseerd op een wettelijke regeling. Er is in dit geval geen sprake van een vervallen bevoegdheid die herleeft. Bij een nieuwe constatering van overtreding van de Opiumwet, ontstaat opnieuw de bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een woning of lokaal te sluiten. De burgemeester mag in dat geval zijn gewijzigde beleid toepassen. In dat beleid heeft de burgemeester uiteengezet op welke manier hij invulling geeft aan de bevoegdheid die hem toekomt op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Er bestaat geen rechtsregel die het de burgemeester verbiedt zijn beleid in die zin te wijzigen dat de terugkijktermijn wordt verlengd van drie tot vijf jaar.
Het betoog faalt.
Evenredigheid van de sluiting
6. Tot slot betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn als gevolg waarvan de sluiting van de schuur onevenredig is in verhouding tot de belangen die het Damoclesbeleid moet dienen. Op het perceel van [appellant] is beslag gelegd voor een bedrag van € 60.000,00. Door de sluiting van de schuur kan deze niet meer onderhouden worden waardoor de schuur minder waard wordt. Ter zitting heeft [appellant] daaraan toegevoegd dat hij graag de woning op het perceel en de schuur wil verkopen en naar het buitenland wil vertrekken. Door de sluiting wordt dit hem bemoeilijkt. Ook voldoet de sluiting van de schuur niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, aldus [appellant].
6.1. Het besluit tot sluiting van de schuur van [appellant] voor 24 maanden is in overeenstemming met het Damoclesbeleid. Dit betekent echter niet zonder meer dat de burgemeester terecht tot sluiting heeft besloten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling. Daarbij dient hij te beoordelen of er bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb zijn als gevolg waarvan de sluiting onevenredig is in verhouding tot de belangen die de beleidsregel moet dienen. 6.2. Omdat op het perceel van [appellant] voor de derde maal bestuursdwang is toegepast, lag het in de rede dat een sluiting voor langere duur zou worden opgelegd. Het daaruit voortvloeiende financiële nadeel is daarvan een voorzienbaar gevolg. Het is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van sluiting had moeten afzien. Het beslag op het perceel is geen gevolg van het sluiten van de schuur. Het beslag was immers al gelegd voordat de burgemeester de schuur sloot. Ook de onmogelijkheid het perceel te verkopen is niet zozeer het gevolg van de sluiting als wel van het gelegde beslag. Niet is gebleken dat de sluiting van de schuur niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3167, heeft het sluiten van de woning tot doel de bekendheid van de woning als drugspand in het criminele circuit teniet te doen en herhaling te voorkomen. De burgemeester heeft daarbij, zoals uit het voorgaande volgt, zijn beleid mogen toepassen omdat op het perceel voor de derde maal een overtreding van de Opiumwet is geconstateerd. [appellant] heeft geen omstandigheden naar voren gebracht die maken dat het besluit van de burgemeester niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn als gevolg waarvan de sluiting van de schuur onevenredig is in verhouding tot de belangen die het Damoclesbeleid moet dienen. Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Klein
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018
176-857.