201801210/1/A3.
Datum uitspraak: 5 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 december 2017 in zaak nr. 17/1688 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid, thans in liquidatie (hierna: het bestuur).
Procesverloop
Bij brief van 1 december 2016 heeft het bestuur het verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) afgewezen.
Bij brief van 31 januari 2017 heeft het bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2018, waar [appellant] en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.P. Heinrich en mr. J.R. Baas, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij brief van 6 november 2016 heeft [appellant] het verzoek ingediend bij het bestuur om openbaarmaking van:
"1. Alle correspondentie, inkomend en uitgaand, van 1 januari 2015 tot op heden 6 november 2016, inclusief schriftelijk gewisselde bijlages, tussen SAMO enerzijds en (vertegenwoordigers van) advocatenbureau Pels Rijcken en Drooglever Fortuijn.
2. Alle e-malls, inkomend en uitgaand, van 1 januari 2015 tot op heden, tussen [persoon] en/of mede-SAMO bestuursleden enerzijds en advocatenbureau Pels Rijcken en Fortuijn Drooglever anderszijds.
3. Alle rekeningen, betalingen en kwitanties alsook copieën van bankafschriften betreffende verzoeken om betalingen/of daadwerkelijke betaling van en aan Pels Rijcken en Drooglever Fortuijn."
1.1. De Afdeling heeft bij uitspraak van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1928, geoordeeld dat het bestuur een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover het gaat om het nemen van beslissingen ten aanzien van uitkeringen. Het bestuur heeft het verzoek van [appellant] afgewezen omdat het geen betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob. Bij het besluit op bezwaar is het bestuur bij dat standpunt gebleven. De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door [appellant] gevraagde gegevens geen betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid. Daartoe heeft zij, onder verwijzing naar de hiervoor onder 1.1. genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016, overwogen dat het bestuur slechts een bestuursorgaan is voor zover het beslissingen neemt ten aanzien van uitkeringen. De door [appellant] gevraagde gegevens zien echter slechts op de kosten die het bestuur heeft gemaakt in het kader van de afhandeling van verzoeken op grond van de Wob en betreffen dus geen bestuurlijke aangelegenheid, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. [appellant] stelt dat het bestuur een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. De juridische kosten die het bestuur heeft gemaakt, kunnen niet meer ten goede komen aan degenen die volgens de statuten van het bestuur daar recht op hebben. Het doen van uitgaven voor juridische kosten heeft direct invloed op de hoogte van de uitkeringen. Daarnaast hebben de juridische kosten betrekking op de afhandeling van Wob-verzoeken. Alle juridische kosten die worden gemaakt inzake een Wob-verzoek zijn een bestuurlijke aangelegenheid. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat de gevraagde stukken geen betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid. De gevraagde facturen die betrekking hebben op juridische kosten die het bestuur heeft moeten maken bij Pels Rijcken en Droogleever Fortuijn dienen alsnog openbaar gemaakt te worden, aldus [appellant].
Wettelijk kader
4. Artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob luidt: ‘bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;’
Artikel 3, eerste lid, van de Wob luidt: ‘Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.’
Beoordeling hoger beroep
5. Ter zitting heeft [appellant] gesteld dat zijn verzoek betrekking heeft op alle facturen die advocatenkantoren aan het bestuur hebben toegezonden. Uit het hiervoor onder 1.1 weergegeven verzoek van [appellant] van 6 november 2016 blijkt echter dat het is beperkt tot facturen van het advocatenkantoor Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn.
6. De vraag die partijen verdeeld houdt is de vraag of het verzoek van [appellant] betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid.
De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de door het bestuur overgelegde documenten. Uit deze documenten volgt dat de documenten waar [appellant] om heeft verzocht betrekking hebben op juridische kosten die zijn gemaakt in een andere Wob-procedure. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:777, heeft het begrip "bestuurlijk" in artikel 3 van de Wob, gelet op het doel van de Wob, betrekking op het openbaar bestuur in al zijn facetten. Het betreft niet alleen het externe optreden van het bestuur, maar ook de interne organisatie en de wijze waarop het de taken van het bestuursorgaan vervult. Uit een brief van 19 september 2005 van het Ministerie van Financiën blijkt dat de minister van Financiën een eenmalige subsidie heeft uitgekeerd van € 1.670.000,00 aan het bestuur ten behoeve van de uitvoering van de taken van het bestuur. De subsidie omvat een dekking van alle kosten die gepaard zullen gaan met de uitvoering van de verstrekking van de subsidie. Uit de brief van 19 september 2005 blijkt verder dat de juridische uitgaven die hoger zijn dan € 20.000,00 worden vergoed indien er geen ruimte is om de eigen begroting aan te spreken. Omdat juridische kosten ten laste komen van de eigen begroting van het bestuur die gefinancierd is met subsidiegeld, heeft het verzoek van [appellant] betrekking op een bestuurlijke aangelegenheid. De rechtbank is ten onrechte tot een andere conclusie gekomen. Het betoog slaagt.
Conclusie hoger beroep
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep beoordelen.
Beoordeling beroep
8. [appellant] betoogt dat geen sprake is van één of meer van de in de Wob genoemde weigeringsgronden op grond waarvan de gevraagde stukken geweigerd kunnen worden. De rekeningen en nota’s van juridische bijstand die het bestuur heeft voldaan, dienen daarom openbaar gemaakt te worden. Op deze manier kan hij controleren of de aan het bestuur toebehorende gelden zijn verstrekt aan degenen die daar recht op hebben, aldus [appellant].
8.1. Het bestuur heeft geweigerd de gevraagde stukken openbaar te maken, omdat het verzoek geen betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid. Uit hetgeen hiervoor onder 6. is overwogen volgt echter dat het verzoek wel betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid. Het besluit van 31 januari 2017 dient daarom vernietigd te worden. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien en overweegt daartoe het volgende.
Het bestuur heeft zich in zijn schriftelijke uiteenzetting op het standpunt gesteld dat uurtarieven van een advocatenkantoor concurrentiegevoelige informatie betreffen. Daarom verzoekt het bestuur de Afdeling om, indien zij van oordeel is dat de facturen een bestuurlijke aangelegenheid betreffen, te bepalen dat de facturen, behoudens voor zover daarin de hoeveelheid uren en uurtarieven zijn weergegeven, openbaar gemaakt dienen te worden. In aansluiting daarop heeft het bestuur de Afdeling ter zitting verzocht om in dat geval [appellant] de door het bestuur aan de Afdeling toegezonden gelakte versie van de declaraties te verstrekken.
Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (vergelijk de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2421), leidt openbaarmaking van specificaties tot onevenredige benadeling van een advocatenkantoor in de zin van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, in dit geval Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, omdat concurrerende advocatenkantoren en andere juridische dienstverleners inzicht krijgen in de door het betreffende advocatenkantoor gehanteerde methodieken en bedrijfsstrategieën. Aan het belang om onevenredige benadeling te voorkomen kan in redelijkheid een zwaarder gewicht worden toegekend dan aan het belang dat is gemoeid met openbaarmaking van specificaties van de door Pels Rijcken & Drooglever Fortuijn gestuurde facturen. De Afdeling zal daarom, overeenkomstig het ter zitting door het bestuur gedane verzoek, de op grond van artikel 8:29 van de Awb toegezonden stukken openbaar maken, behoudens voor zover daarin de hoeveelheid uren en uurtarieven zijn weergegeven. Het betoog slaagt.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 31 januari 2017 van het bestuur alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met de artikelen 1, aanhef en onder b, en 3 van de Wob voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en zal de facturen, behoudens voor zover daarin de hoeveelheid uren en uurtarieven zijn weergegeven, aan [appellant] verstrekken in de vorm van een bijlage die aan de uitspraak is gehecht. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
10. Het bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 december 2017 in zaak nr. 17/1688;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het bestuur van de Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid van 31 januari 2017, kenmerk 2017-001;
V. verstrekt [appellant] de door Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn toegezonden facturen aan de Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid over de periode 1 januari 2015 tot en met 6 november 2016, behoudens voor zover daarin de hoeveelheid uren en uurtarieven zijn weergegeven;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het bestuur van de Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het bestuur van de Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 423,00 (zegge: vierhonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Klein
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018
176-857.