ECLI:NL:RVS:2018:3929

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
201808822/1/V2 en 201808822/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 november 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 20 februari 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke aanvraag door de staatssecretaris was afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 31 oktober 2018 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M.J.M. Louwerse, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De eerste grief werd niet gegrond bevonden, omdat deze geen vragen opriep die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord behoeven. De tweede grief, die betrekking had op de betekenis van de tatoeages van de vreemdeling, werd wel gegrond bevonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de rechtbank de zaak had moeten vernietigen en het beroep alsnog gegrond had moeten verklaren, omdat het besluit van de staatssecretaris in strijd was met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.503,00 zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 november 2018.

Uitspraak

201808822/1/V2 en 201808822/2/V2.
Datum uitspraak: 30 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 31 oktober 2018 in zaak nr. NL18.3559 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 31 oktober 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M.J.M. Louwerse, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Wat de vreemdeling in de eerste grief heeft aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.    De in de tweede grief opgeworpen vraag over de betekenis van de tatoeages van de vreemdeling en het onder alle omstandigheden kunnen bedekken ervan, heeft de Afdeling eerder bij uitspraken van 31 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1802 en ECLI:NL:RVS:2018:1803, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraken, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat het hoger beroep kennelijk gegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 20 februari 2018 wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb vernietigen.
3.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 31 oktober 2018 in zaak nr. NL18.3559;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 20 februari 2018, V-nummer […];
V.    wijst het verzoek af;
VI.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van de Sluis
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2018
802.