ECLI:NL:RVS:2018:3923

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
201706931/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
  • E. Steendijk
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitzetting achterwege blijven op basis van medische situatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 8 augustus 2017 een eerder besluit van de staatssecretaris heeft vernietigd. De vreemdeling had een aanvraag ingediend om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, omdat hij afhankelijk is van het medicijn Clozapine voor zijn gezondheid. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 20 maart 2014 afgewezen, en het bezwaar van de vreemdeling tegen deze afwijzing werd op 8 januari 2016 opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in strijd met zijn vergewisplicht had gehandeld, omdat hij verouderde informatie had gebruikt in zijn besluitvorming. De staatssecretaris had de informatie over de beschikbaarheid van Clozapine in Oekraïne niet geactualiseerd, ondanks dat het BMA wisselende informatie had verstrekt. De staatssecretaris voerde aan dat het medicijn steeds beschikbaar was geweest, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit had moeten verifiëren. Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond verklaard, en de rechtbank uitspraak is bevestigd, met verbetering van de gronden. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de vreemdeling.

Uitspraak

201706931/1/V1.
Datum uitspraak: 29 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 augustus 2017 in zaak nr. 16/457 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 8 januari 2016 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 augustus 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.M. Hagg, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    De vreemdeling heeft gevraagd zijn uitzetting op te schorten vanwege zijn gezondheidssituatie. De vreemdeling heeft het medicijn Clozapine nodig ter voorkoming van een medische noodsituatie en ontvangt mantelzorg van zijn moeder.
Aan het besluit heeft de staatssecretaris het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 17 augustus 2015 en de BMA-nota's van 3 december 2015 en 6 januari 2016 ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen een nader advies aan het BMA te vragen. De staatssecretaris heeft het BMA daarop verzocht om een aanvullend advies. Het BMA heeft op 11 oktober 2016 een nota uitgebracht.
Grief 2
2.    Hetgeen de staatssecretaris als tweede grief aanvoert en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
Grief 1
3.    De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris in strijd met zijn vergewisplicht heeft gehandeld, omdat de datum van het bij de BMA-nota van 11 oktober 2016 behorende brondocument BMA-8662 van 27 september 2016 dusdanig ver in het verleden ligt dat sprake is van gedateerde informatie. De staatssecretaris had deze informatie volgens de rechtbank moeten actualiseren omdat het BMA wisselende informatie heeft verstrekt over de beschikbaarheid van het medicijn Clozapine.
3.1.    De eerste grief is gericht tegen de onder 3. weergegeven overwegingen. De staatssecretaris voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit het BMA-advies van 17 augustus 2015 en de BMA-nota's van 6 januari 2016 en 11 oktober 2016 blijkt dat het medicijn Clozapine steeds beschikbaar is geweest in Kiev, Oekraïne, en de beschikbaarheid hiervan meerdere malen opnieuw is onderzocht door de vertrouwensarts(en) van het BMA. Dat het medicijn niet steeds in alle apotheken in Kiev voorhanden is geweest, leidt niet tot de conclusie dat het medicijn nu mogelijk niet meer in Kiev voorhanden zal zijn en dat daarom de informatie op dit punt zou moeten worden geactualiseerd, aldus de staatssecretaris.
3.2.    Het brondocument BMA-8662 van 27 september 2016 was ten tijde van de voortzetting van het onderzoek ter zitting van de rechtbank acht en een halve maand oud. Partijen hebben hier over en weer op gereageerd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 14 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:131, is de ouderdom van een brondocument op zichzelf niet bepalend voor de beantwoording van de vraag of dat document aan een BMA-advies ten grondslag mag worden gelegd.
Het brondocument BMA-6564, dat ten grondslag is gelegd aan het BMA-advies van 17 augustus 2015, vermeldt dat het medicijn Clozapine beschikbaar is in Kiev, Oekraïne, bij apotheek TAS op het adres 26, Starovokzalnaya str., en bij apotheek Mirra op het adres 23, Nizhniy Val. Het brondocument vermeldt verder dat het medicijn ook verkrijgbaar is bij andere apotheken. In het brondocument BMA-7616, dat ten grondslag ligt aan de BMA-nota van 6 januari 2016, staat dat het medicijn Clozapine niet langer beschikbaar is bij apotheek TAS, maar wel beschikbaar is in Kiev, namelijk bij apotheek Mirra op het adres 23, Nizhniy Val, bij apotheek Business Center 'Pharmaciya' op het adres 29, Timoshenko str., en bij apotheek Good Day's Pharmacy op het adres 22, Palladina prospect. Verder staat in brondocument BMA-7616 dat het medicijn Clozapine ook beschikbaar is bij andere apotheken in het netwerk van Good Day's Pharmacy en in het netwerk van Mirra, waaronder op het adres 88/2, Olesya Gonchara str. Het brondocument BMA-8662, dat ten grondslag ligt aan de BMA-nota van 11 oktober 2016, vermeldt dat het medicijn Clozapine beschikbaar is in Kiev bij apotheek Mirra op het adres 88/2, Gonchara str., en bij apotheek Good Day's Pharmacy op het adres 1, Vossoedineniya pr.,
De staatssecretaris voert terecht aan dat uit voornoemde brondocumenten blijkt dat het medicijn Clozapine in Kiev steeds beschikbaar is geweest, zij het niet steeds in dezelfde apotheken. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat het BMA wisselende informatie heeft verstrekt over de beschikbaarheid van het medicijn Clozapine in Kiev en daarom de informatie in brondocument BMA-8662 had moeten laten actualiseren.
De klacht is weliswaar terecht voorgedragen maar kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu grief 2 faalt en de overwegingen waartegen die grief zich richt, de vernietiging van het besluit zelfstandig kunnen dragen.
Conclusie hoger beroep
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
5.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. De Vink
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2018
154-850.