ECLI:NL:RVS:2018:3913

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
201801711/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris had op 23 januari 2018 besloten om de aanvraag niet te behandelen, wat door de rechtbank Den Haag op 20 februari 2018 werd bekrachtigd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G. Ocak, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 28 november 2018 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte de staatssecretaris heeft gevolgd in zijn standpunt dat de opvolgende asielaanvraag terecht niet in behandeling is genomen. De Afdeling heeft vastgesteld dat er een gebrek kleeft aan het besluit van de staatssecretaris, maar heeft dit gebrek niet tot vernietiging van de uitspraak geleid, omdat de vreemdeling geen belangen heeft gesteld die door dit gebrek zijn geschaad.

De Afdeling heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris in zijn besluit voldoende is ingegaan op de argumenten van de vreemdeling en dat er geen vragen zijn die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoording behoeven. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.002,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201801711/1/V3.
Datum uitspraak: 28 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 20 februari 2018 in zaak nr. NL18.1630 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 20 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G. Ocak, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In zijn grief klaagt de vreemdeling onder meer dat de rechtbank ten onrechte de staatssecretaris heeft gevolgd in zijn standpunt dat hij de opvolgende asielaanvraag terecht met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb niet in behandeling heeft genomen, nadat hij een eerdere asielaanvraag van de vreemdeling krachtens artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) niet in behandeling had genomen.
1.1.    De in deze grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 25 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3504, beantwoord. Uit die uitspraak volgt dat de onder 1 genoemde klacht van de vreemdeling terecht is voorgedragen. De rechtbank heeft niet onderkend dat door de onterechte toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb een gebrek kleeft aan het besluit van 23 januari 2018.
1.2.    Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De vreemdeling heeft geen belangen gesteld die volgens hem door het hiervoor genoemde gebrek zijn geschaad. Daarnaast is de staatssecretaris in het besluit van 23 januari 2018 ingegaan op het betoog van de vreemdeling dat hij voor Italië ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris heeft daarmee feitelijk de beoordeling gemaakt die nodig is om krachtens artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk dat de vreemdeling door het gebrek in zijn belangen is geschaad. Daarom bestaat aanleiding het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
De grief faalt in zoverre.
2.    Wat de vreemdeling voor het overige in zijn grief aanvoert, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Bechinka
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018
371-848.