201706060/1/V3.
Datum uitspraak: 14 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 29 juni 2017 in zaak nr. 17/1617 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij brief van 23 december 2016 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 29 juni 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Op 14 april 2009 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Die aanvraag heeft de staatssecretaris bij besluit van 19 november 2009 afgewezen. Vervolgens heeft de vreemdeling op 24 maart 2016 een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag heeft de staatssecretaris bij besluit van 26 maart 2016 ingewilligd en de vreemdeling een verblijfsvergunning verleend met ingang van 24 maart 2016. Bij brief van 2 december 2016 heeft de vreemdeling de staatssecretaris verzocht om heroverweging van het afwijzende besluit van 19 november 2009 en hem alsnog een verblijfsvergunning met ingang van 14 april 2009 te verstrekken. Bij brief van 23 december 2016 heeft de staatssecretaris daarop geantwoord dat, omdat de vreemdeling geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit tot inwilliging van 26 maart 2016 dat besluit in rechte vaststaat.
2. De vreemdeling klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zijn verzoek om herziening van het besluit van 19 november 2009 gelet op het rechtszekerheidsbeginsel heeft mogen afwijzen. Daarover voert hij aan dat de rechtbank door te overwegen dat de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1759, ziet op de situatie waarin een vreemdeling geen opvolgende asielaanvraag doet, die uitspraak verkeerd uitlegt. Volgens de vreemdeling volgt uit die uitspraak dat de staatssecretaris in alle gevallen verplicht is op een herzieningsverzoek te beslissen en heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris met de constatering dat de gevraagde vergunning al is verleend en hij tegen het inwilligende besluit geen beroep heeft ingesteld, geen besluit heeft genomen op dat verzoek. 3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in voornoemde uitspraak van 22 juni 2016 moet de staatssecretaris als een vreemdeling geen opvolgende asielaanvraag indient maar in plaats daarvan betoogt dat een eerder afgewezen asielaanvraag alsnog met terugwerkende kracht vanaf de datum van die eerdere aanvraag moet worden ingewilligd, op dat verzoek beslissen. De staatssecretaris kan niet volstaan met de beoordeling of de vreemdeling vanaf het moment van indiening van het verzoek terug te komen van het eerdere in rechte onaantastbare besluit, in aanmerking komt voor verlening van de asielvergunning.
3.1. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is wat in deze uitspraak is overwogen niet slechts van toepassing op de situatie dat een vreemdeling, na de afwijzing van de eerdere asielaanvraag, geen opvolgende asielaanvraag indient. Ook in gevallen als hier aan de orde, waar een vreemdeling wel een opvolgende aanvraag heeft ingediend en na de inwilliging van die aanvraag, verzoekt om een eerder afgewezen asielaanvraag alsnog met terugwerkende kracht vanaf de datum van de eerdere asielaanvraag in te willigen, moet de staatssecretaris op dat verzoek beslissen. De vreemdeling betoogt terecht dat staatssecretaris met de vaststelling dat door hem geen beroep is ingesteld tegen het besluit waarbij zijn opvolgende aanvraag is ingewilligd, zodat dat besluit in rechte vaststaat, geen besluit heeft genomen op het verzoek om heroverweging van het besluit van 19 november 2009.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling alsnog gegrond verklaren. De staatssecretaris moet een besluit nemen op het verzoek om heroverweging van het besluit van 19 november 2009, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
5. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 29 juni 2017 in zaak nr. 17/1617;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen een besluit te nemen;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Verheij w.g. Annen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018
765.