ECLI:NL:RVS:2018:3705

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
201801397/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om kwijtschelding belastingaanslagen voor lokale heffingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die zich onbevoegd verklaarde om te oordelen over het beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar verzoek om kwijtschelding van belastingaanslagen voor lokale heffingen over de jaren 2016 en 2017. De invorderingsambtenaar had op 10 juli 2016 en 26 april 2017 de verzoeken om kwijtschelding afgewezen. De directeur van Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht had de administratief beroepen van [appellante] tegen deze afwijzingen ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat zij niet bevoegd was om het beroep te behandelen, omdat de besluiten waren genomen op grond van de Invorderingswet 1990, waartegen geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld.

[Appellante] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte onbevoegd is verklaard, en dat dit haar toegang tot een onafhankelijke rechter ontzegt, in strijd met artikel 6 van het EVRM. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 november 2018 ter zitting behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat zij niet bevoegd was om het beroep te behandelen, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling wijst erop dat [appellante] inmiddels toegang heeft tot de civiele rechter, aangezien haar een toevoeging is verstrekt voor een civiele procedure. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201801397/1/A2.
Datum uitspraak: 14 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 januari 2018 in zaak nr. 17/2313-V in het geding tussen:
[appellante]
en
de directeur van Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht.
Procesverloop
Besluitvorming 2016
Bij besluit van 10 juli 2016 heeft de invorderingsambtenaar een verzoek van [appellante] om kwijtschelding van een belastingaanslag voor lokale heffingen over 2016 afgewezen.
Bij uitspraak van 16 mei 2017 heeft de directeur het door [appellante] daartegen ingestelde administratief beroep buiten behandeling gesteld en een verzoek om dwangsommen afgewezen.
Besluitvorming 2017
Bij besluit van 26 april 2017 heeft de invorderingsambtenaar een verzoek van [appellante] om kwijtschelding van een belastingaanslag voor lokale heffingen over 2017 afgewezen.
Bij uitspraak van 12 mei 2017 heeft de directeur het door [appellante] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Beroep en hoger beroep
[appellante] heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken van de directeur van 12 mei 2017 en 16 mei 2017. Bij uitspraak van 10 januari 2018 heeft de rechtbank zich, voor zover thans van belang, onbevoegd verklaard om op het beroep te beslissen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De directeur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2018, waar [appellante] en de directeur, vertegenwoordigd door P.E. Boersma, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] heeft verzocht om kwijtschelding van aanslagen voor de gemeentelijke en waterschapsbelastingen over 2016 en 2017. De invorderingsambtenaar heeft de verzoeken afgewezen. De directeur heeft de door [appellante] daartegen gerichte administratief beroepen - zo begrijpt de Afdeling - ongegrond verklaard. [appellante] heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft zich, voor zover in hoger beroep nog van belang, onbevoegd verklaard van het beroep kennis te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] opkomt tegen besluiten die zijn genomen op grond van artikel 26 van de Invorderingswet 1990. Gelet op artikel 1 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan daartegen geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld.
2.    [appellante] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard. Daartoe voert zij aan dat dit ertoe leidt dat zij in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) geen toegang heeft tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter. De rechtbank heeft er in de aangevallen uitspraak weliswaar op gewezen dat zij de zaak kan voorleggen aan de civiele rechter, maar dat is voor haar niet mogelijk. Zij heeft voor de te voeren civiele procedure een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor rechtsbijstand, maar die heeft de aanvraag afgewezen. Zij beschikt verder niet over de middelen om zelf een advocaat te betalen voor een civiele procedure, aldus [appellante].
2.1.    De relevante wet- en regelgeving is vermeld in de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht.
2.2.    In de artikelen 230, 231 en 255 van de Gemeentewet is bepaald dat op de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen de Invorderingswet 1990 van toepassing is. In de artikelen 123 en 144 van de Waterschapswet is de hetzelfde bepaald voor de waterschapsbelastingen. In artikel 26 van de Invorderingswet 1990 is de kwijtschelding van belastingen geregeld. Op grond van die bepaling kunnen nadere regels worden gesteld over het verlenen van gehele of gedeeltelijke kwijtschelding. Deze nadere regels zijn uitgewerkt in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (hierna: de Uitvoeringsregeling). Op grond van artikel 7 van de Uitvoeringsregeling kan de belastingschuldige de ontvanger verzoeken om kwijtschelding, en wordt op dat verzoek beslist bij een voor administratief beroep vatbare beschikking. Op grond van artikel 24 kan de belanghebbende binnen tien dagen na de datum van de beschikking administratief beroep instellen bij de directeur.
2.3.    Op grond van artikel 8:5, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, kan geen beroep worden ingesteld tegen besluiten genomen op grond van de Invorderingswet 1990, met uitzondering van de artikelen 30, 49 en 62a.
2.4.    De besluiten van de invorderingsambtenaar van 10 juli 2016 en 26 april 2017 en de uitspraken van de directeur op de administratief beroepen van 12 mei 2017 en 16 mei 2017, vinden, in overeenstemming met artikel 255 van de Gemeentewet en artikel 144 van de Waterschapswet, hun grondslag in artikel 26, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 en de artikelen 7, eerste lid, en 24 van de Uitvoeringsregeling. Gelet op het onder 2.3 overwogene kan tegen deze besluiten geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld. Vergelijk het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 26 april 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW5417, en het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2735. De rechtbank is terecht en op juiste gronden tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.5.    Het betoog van [appellante] dat dit oordeel ertoe leidt dat haar de toegang tot de rechter feitelijk wordt ontzegd, omdat de Raad voor rechtsbijstand haar geen toevoeging heeft verstrekt voor een procedure bij de civiele rechter, stuit reeds af op het feit dat [appellante] in het aanvullende hogerberoepschrift van 16 april 2018 te kennen heeft gegeven dat haar alsnog een toevoeging is verstrekt. Ter zitting heeft [appellante] desgevraagd bevestigd aldus toegang tot de civiele rechter te hebben.
2.6.    Het betoog faalt.
3.    [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte de zaak ter zitting niet inhoudelijk aan de orde heeft gesteld en evenzeer ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de directeur en de beleidswijziging over kwijtschelding. Nu gelet op hetgeen hiervoor is overwogen vaststaat dat de rechtbank niet bevoegd was van het beroep kennis te nemen, is de rechtbank terecht niet ingegaan op de inhoud van de zaak. De Afdeling kan dat evenmin.
4.    [appellante] wijst verder op enkele tekstuele onvolkomenheden in de aangevallen uitspraak. Deze onvolkomenheden hebben geen betrekking op het oordeel van de rechtbank en doen niet af aan de juistheid daarvan. Zij vormen daarom geen grond om de aangevallen uitspraak te vernietigen.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier.
w.g. Borman    w.g. Baart
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018
799. BIJLAGE
Gemeentewet
Artikel 230
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. Algemene wet: Algemene wet inzake rijksbelastingen;
b. heffing op andere wijze: heffing op andere wijze dan bij wege van aanslag of bij wege van voldoening op aangifte.
Artikel 231
1.     Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde geschieden de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.
2.     Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde gelden de bevoegdheden en de verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen:
[…]
c. de ontvanger of een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger: de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen;
[…]
[…]
Artikel 255
1.     De in artikel 26 van de Invorderingswet 1990 bedoelde kwijtschelding wordt met betrekking tot gemeentelijke belastingen verleend door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel c, bedoelde gemeenteambtenaar.
2.     Met betrekking tot het verlenen van gehele of gedeeltelijke kwijtschelding zijn de krachtens artikel 26 van de Invorderingswet 1990 door Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.
[…]
Waterschapswet
Artikel 123
1.     Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. waterschapsbelastingen: de belastingen die het waterschap heft, bedoeld in artikel 113;
b. Algemene wet: Algemene wet inzake rijksbelastingen;
c. heffing op andere wijze: heffing op andere wijze dan bij wege van aanslag of bij wege van voldoening op aangifte.
2.     Onverminderd het overigens in dit hoofdstuk bepaalde geschieden de heffing en de invordering van waterschapsbelastingen met toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.
3.     Onverminderd het overigens in dit hoofdstuk bepaalde, gelden de bevoegdheden en verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking tot de waterschapsbelastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen:
[…]
c. de ontvanger of een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger: de ambtenaar van het waterschap, belast met de invordering van waterschapsbelastingen;
[…]
[…]
Artikel 144
1.     De in artikel 26 van de Invorderingswet 1990 bedoelde kwijtschelding wordt met betrekking tot waterschapsbelastingen verleend door de in artikel 123, derde lid, onderdeel c, bedoelde ambtenaar van het waterschap.
2.     Met betrekking tot het verlenen van gehele of gedeeltelijke kwijtschelding zijn de krachtens artikel 26 van de Invorderingswet 1990 door Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.
[…]
Invorderingswet 1990
Artikel 26
1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige die niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar een belastingaanslag geheel of gedeeltelijk te betalen, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding kan worden verleend.
[…]
Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990
Artikel 7
1.     De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek bij voor administratief beroep vatbare beschikking kwijtschelding van de door hem verschuldigde rijksbelastingen in andere gevallen dan die, bedoeld in de hoofdstukken IB en IC, op de voet van deze afdeling en de afdelingen 2 tot en met 5 van dit hoofdstuk.
[…]
Artikel 24
Indien de belastingschuldige zich niet kan verenigen met de beschikking, bedoeld in artikel 7, eerste lid, kan hij binnen tien dagen na dagtekening van de kennisgeving waarmee de beschikking is bekendgemaakt, een beroepschrift richten tot de directeur onder vermelding van de gronden van het beroep. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger.
Artikel 25
1.     De directeur beslist op het beroep bij uitspraak.
[…]