ECLI:NL:RVS:2018:3664

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
201802360/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van schuldhulpverlening en uitsluiting van verdere hulpverlening door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had op 30 maart 2015 besloten om de schuldhulpverlening aan [appellante] te beëindigen en haar voor drie jaar van verdere schuldhulp uit te sluiten. Dit besluit volgde op de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van [appellante], die had geleid tot nieuwe schulden. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelde bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De CRvB verklaarde zich onbevoegd om het hoger beroep te behandelen en verwees de zaak door naar de Afdeling.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het college de schuldhulpverlening terecht heeft beëindigd, omdat er nieuwe schulden waren ontstaan door de intrekking van de bijstandsuitkering. [appellante] had niet voldaan aan haar inlichtingenplicht, wat leidde tot de conclusie dat het college bevoegd was om de schuldhulpverlening te beëindigen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de beëindiging van de schuldhulpverlening niet onevenredig was en dat [appellante] geen nieuwe aanvraag om schuldhulp had ingediend. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201802360/1/A2.
Datum uitspraak: 14 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2016 in zaak nr. 15/5348 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2015 heeft het college de schuldhulpverlening aan [appellante] beëindigd en bepaald dat zij drie jaar van verdere schuldhulp is uitgesloten.
Bij besluit van 12 augustus 2015 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 mei 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB).
Bij uitspraak van 27 februari 2018 heeft de CRvB, voor zover thans van belang, zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de beëindiging van de schuldhulpverlening. De CRvB heeft het hogerberoepschrift ter behandeling van dat deel doorgezonden naar de Afdeling.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.S. Jordan, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door J.M.A. Bravenboer en mr. R.M.J. Codrington, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het college heeft [appellante] bij besluit van 24 november 2014 toegelaten tot de schuldhulpverlening. De schuldhulpverlening bestond uit schuldbemiddeling om de problematische schulden van [appellante] af te lossen. Het college heeft met de in geding zijnde besluitvorming de schuldhulp aan [appellante] beëindigd omdat nieuwe schulden zijn ontstaan. Deze schulden zijn het gevolg van de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering die [appellante] ontving. Omdat [appellante] naast de bijstandsuitkering witte inkomsten uit werk had en dit niet heeft gemeld, heeft zij bijstand gekregen waarop zij geen recht had.
2.    [appellante] heeft bezwaar gemaakt en beroep ingesteld tegen zowel de intrekking en terugvordering van de bijstand als tegen de beëindiging van de schuldhulpverlening. In beroep is de rechtbank bevoegd om van deze geschillen kennis te nemen. In hoger beroep geldt dat de CRvB bevoegd is om kennis te nemen van het geschil over de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, en de Afdeling van het geschil over schuldhulpverlening. In haar uitspraak van 27 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:765, heeft de CRvB over de intrekking en terugvordering van de bijstand geoordeeld dat van [appellante] mocht worden verwacht het college onverwijld te melden dat zij naast de bijstand inkomsten had. Nu [appellante] dat niet heeft gedaan, heeft zij de inlichtingenplicht geschonden en kon het college de bijstand intrekken. Het college hoefde niet van terugvordering af te zien wegens de mogelijk nadelige gevolgen voor [appellante]. Die gevolgen doen zich pas voor bij de daadwerkelijke invordering, en daarbij kan [appellante] zich beroepen op de bescherming van de regels over de beslagvrije voet, aldus de CRvB.
De CRvB heeft zich verder onbevoegd verklaard kennis te nemen van het geschil over de beëindiging van de schuldhulpverlening, en heeft het hogerberoepschrift ter behandeling doorgestuurd aan de Afdeling. Het hoger beroep bij de Afdeling heeft dus uitsluitend betrekking op de beëindiging van de schuldhulpverlening van het college aan [appellante].
Besluitvorming en aangevallen uitspraak
3.    Zoals voormeld heeft het college de schuldhulpverlening aan [appellante] beëindigd omdat de intrekking en terugvordering van de bijstand tot een nieuwe schuld heeft geleid. Het college heeft verder bepaald dat [appellante] voor een periode van drie jaar is uitgesloten van verdere schuldhulpverlening, met uitzondering van informatie en advies op eigen verzoek en het afgeven van een voor een schuldsaneringsregeling vereiste verklaring als bedoeld in artikel 285, eerste lid, aanhef en onder f, van de Faillissementswet.
4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] in strijd met artikel 6 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs) heeft nagelaten om uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan duidelijk had moeten zijn dat deze van belang waren voor de schuldhulpverlening. Verder staat gelet op de intrekking en terugvordering van de bijstand vast dat een nieuwe schuld is ontstaan. De enkele stelling van [appellante] dat dit haar niet verweten kan worden en dat de beëindiging van de schuldhulpverlening onevenredige gevolgen heeft, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college de schuldhulpverlening niet kon beëindigen. Voor zover [appellante] stelt dat de nieuwe schuld betrekking heeft op de periode vóór de schuldhulpverlening, had het juist op haar weg gelegen daarvan melding te maken, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5.    Ter zitting in hoger beroep heeft het college de vraag opgeworpen naar het procesbelang van [appellante], omdat zij geen nieuwe aanvraag om schuldhulpverlening heeft ingediend en thans in België woont. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college met deze enkele constatering onvoldoende aangevoerd voor het oordeel dat [appellante] niet enig belang heeft bij een oordeel over de aangevallen uitspraak.
6.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de schuldhulpverlening kon beëindigen. Daartoe voert [appellante] aan dat zij vóór de toelating tot schuldhulpverlening alle relevante stukken heeft overgelegd en de inlichtingenplicht dus niet heeft geschonden. Verder is het volgens [appellante] onredelijk dat het college haar beschuldigt van fraude, terwijl het feitelijk gaat om de terugvordering van teveel ontvangen bijstand.
6.1.    Anders dan volgt uit de aangevallen uitspraak en het betoog van [appellante], heeft het college de schuldhulpverlening aan [appellante] niet beëindigd omdat zij de in artikel 6 van de Wgs neergelegde inlichtingenplicht heeft geschonden. Het college heeft de schuldhulpverlening beëindigd omdat de intrekking en terugvordering van de bijstand ertoe hebben geleid dat in strijd met de voorwaarden voor schuldhulpverlening een nieuwe schuld is ontstaan. Alleen bij de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering zelf - die hier niet voorligt - heeft het college in aanmerking genomen dat [appellante] niet heeft voldaan aan de daarbij geldende inlichtingenplicht, neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet.
6.2.    Uit de uitspraak van de CRvB over de intrekking en terugvordering van de bijstand volgt dat de daartoe strekkende besluiten van het college rechtmatig zijn. Daarmee staat vast dat tijdens de schuldhulpverlening een nieuwe schuld is ontstaan. Anders dan [appellante] stelt, is daarbij niet relevant dat de ingetrokken bijstand is verleend over een periode die, in elk geval voor een deel, voorafging aan de schuldhulpverlening. De schuld is ontstaan op het moment dat het college besloot tot intrekking en terugvordering van de eerder uitgekeerde bijstand, bij besluiten van 20 en 26 maart 2015. Nu in strijd met de voorwaarden voor schuldhulpverlening tijdens het traject een nieuwe schuld is ontstaan, was het college bevoegd de schuldhulp te beëindigen.
6.3.    Het college heeft ter zitting toegelicht dat de Kredietbank Rotterdam, die is belast met de uitvoering van de schuldhulpverlening, optreedt als tussenpersoon tussen de schuldenaar en de schuldeisers. Zij moet ook rekening houden met de belangen van de schuldeisers, die vrijwillig meewerken aan een traject waarbij zij een aanzienlijk deel van de schuld kwijtschelden. Het toevoegen van nieuwe schulden aan het lopende traject valt daarmee niet te verenigen, zeker niet waar het om een fraudeschuld gaat. Daarvan is volgens het college sprake als in het kader van de bijstand de inlichtingenplicht is geschonden. Op grond van het beleid kan het college de belanghebbende tot tien jaar lang uitsluiten van verdere schuldhulpverlening, en geldt bij beëindiging van een traject vanwege een nieuwe schuld een uitsluitingstermijn van drie jaar.
6.4.    Gelet op het door het college gehanteerde beleid en de toelichting ter zitting, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet van zijn bevoegdheid tot beëindiging van de schuldhulpverlening gebruik mocht maken. [appellante] heeft ook geen omstandigheden gesteld die leiden tot het oordeel dat de gevolgen van de beëindiging van de schuldhulpverlening en uitsluiting voor drie jaar in haar geval onevenredig zijn. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Baart
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018
799. BIJLAGE
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
Artikel 3. Verantwoordelijkheid college
1. Het college is verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente en voert daarbij het plan, bedoeld in artikel 2, eerste lid, uit.
[…]
3. Het college kan schuldhulpverlening in ieder geval weigeren in geval een persoon fraude heeft gepleegd die financiële benadeling van een bestuursorgaan tot gevolg heeft en die persoon in verband daarmee onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld of een onherroepelijke bestuurlijke sanctie, die beoogt leed toe te voegen, is opgelegd.
[…]
Artikel 6. Inlichtingenplicht
De verzoeker doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet.
Beleidsregels Schulddienstverlening Rotterdam 2013
Artikel 4. Verplichtingen
De schuldenaar is verplicht om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagperiode en tijdens het schulddienstverleningstraject. Deze medewerking bestaat onder andere uit:
[…]
e. het niet aangaan van nieuwe betalingsverplichtingen vanaf het moment dat de aanvraag is ingediend door de schuldenaar;
[…]
Artikel 5. Beëindiging schulddienstverlening en hersteltermijn
1. Als de schuldenaar niet of in onvoldoende mate de verplichtingen bedoeld in artikel 4 nakomt, kan het college besluiten om de schulddienstverlening te beëindigen.
[…]
Artikel 7. Uitsluiting
1. De schulddienstverlening aan schuldenaren met een fraudeschuld bij bestuursorganen op het terrein van sociale zekerheid, welke is ontstaan na 01-02-2013, is beperkt tot informatie en advies op eigen verzoek. Op verzoek kan een verklaring als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onderdeel f, van de Faillissementswet worden afgegeven.
2. Als de schulddienstverlening wordt beëindigd met toepassing van artikel 5 of 6, wordt betrokkene gedurende een periode uitgesloten van verdere schulddienstverlening.
3. De periode, bedoeld in het vorige lid, bedraagt:
- 6 maanden bij herhaaldelijk niet verschijnen op afspraken met medewerkers van instanties die zijn betrokken bij schulddienstverlening of het niet nakomen van de verplichtingen
- 1 jaar bij herhaaldelijk niet tijdig doorgeven van mutaties m.b.t. financiën
- 3 jaar bij het maken van nieuwe schulden
- 10 jaar bij ernstige misdragingen ten opzichte van medewerkers van een instantie die bij de schulddienstverlening is betrokken.
[…]