Datum uitspraak: 31 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. appellant sub 1], wonend te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster,
2. [ appellant sub 2] en anderen, wonend te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster,
3. Stichting Behoud Waterland en Stichting Nekkerzoom (hierna: Behoud Waterland en Nekkerzoom), gevestigd te Broek in Waterland, gemeente Waterland,
4. Stichting Beemstergroen (hierna: Beemstergroen), gevestigd te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster, en anderen,
de raad van de gemeente Beemster,
verweerder.
Bij besluit van 30 januari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "De Nieuwe Tuinderij-Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, Behoud Waterland en Nekkerzoom en Beemstergroen en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad, Behoud Waterland en Nekkerzoom en Beemstergroen en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2018, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], Behoud Waterland en Nekkerzoom, vertegenwoordigd door [gemachtigde], Beemstergroen en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door ing. R.W. Dekker, C.T. Bernaards en ir. M.S. Witbraad, bijgestaan door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Baarn, zijn verschenen. Verder is ter zitting De Beemster Compagnie, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
1. Het plan maakt onderdeel uit van de woningbouwontwikkeling De Nieuwe Tuinderij, waarvan een deel al is gerealiseerd. Het plangebied ligt ten noordoosten van de kern Zuidoostbeemster in de gemeente Beemster, ten zuiden van het Noorderpad, ten noorden van het Reigerbos, ten oosten van de Purmerenderweg en ten westen van de Oostdijk. Het plan maakt maximaal 300 woningen in het plangebied mogelijk. In het vorige bestemmingsplan uit 1971 was een groot deel van het plangebied bestemd voor zwembadinrichting en sportterrein. De overige gronden hadden een agrarische bestemming.
2. Het plangebied ligt in de Beemster dat sinds 1999 op de werelderfgoedlijst van UNESCO staat. Daarnaast ligt het plangebied binnen de begrenzing van de Stelling van Amsterdam die in 1996 op de werelderfgoedlijst van UNESCO is geplaatst.
Het beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen
3. [ appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen wonen allen aan het Noorderpad. Hun gronden grenzen aan het plangebied. Zij voeren aan dat de in het plan voorziene woningen te dicht bij de erfgrens van hun gronden mogen worden gebouwd en bovendien te hoog mogen worden. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen maakt het plan op die manier een onaanvaardbare inbreuk op hun woon- en leefklimaat. Op andere plekken in het plangebied wordt een grotere afstand tot de erfgrens aangehouden. Ook komt op sommige plekken een groenstrook, terwijl hun verzoek om een groenstrook bij hun woningen is afgewezen. De raad handelt op die manier volgens hen in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
3.1. De dichtstbijzijnde woningen kunnen op ongeveer 5 meter van de erfgrens van de gronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen worden gebouwd. In het plan is een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 9,5 meter voor de voorziene woningen opgenomen. De raad heeft toegelicht dat de maximale goot- en bouwhoogte van de woningen en het maximaal aantal woningen in het plan naar beneden zijn bijgesteld naar aanleiding van de zienswijzen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze planregeling niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen. Wat betreft de groenstrook heeft de raad toegelicht dat hij naast met de belangen van de omwonenden, ook rekening heeft gehouden met de ligging van het plangebied in de werelderfgoederen De Beemster en de Stelling van Amsterdam en het belang van het behoud van bestaande groenstructuren. Op andere plekken in het plangebied is er gelet op die belangen voor gekozen om tussen de woningen een groenstrook aan te leggen. In het geval van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen was dat niet nodig omdat in het verleden door de eigenaar van de gronden in het plangebied aan hen de mogelijkheid is geboden een strook groen te kopen en daarmee hun tuinen te vergroten. Van die mogelijkheid hebben de eigenaren gebruik gemaakt. Daarom ontbreekt de strook groen bij die woningen in dit plan. De Afdeling is van oordeel dat de raad gelet op deze omstandigheden in redelijkheid heeft kunnen besluiten in het plan geen groenstrook bij de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op te nemen en op die manier niet heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
4. Het beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen is ongegrond.
Het beroep van Behoud Waterland en Nekkerzoom en het beroep van Beemstergroen en anderen
Uitwerking kernkwaliteiten van de werelderfgoederen in de PRV
5. Beemstergroen en anderen voeren aan dat de kernkwaliteiten van de werelderfgoederen de Beemster en de Stelling van Amsterdam, waarvan het plangebied deel uitmaakt, niet voldoende zijn uitgewerkt in de provinciale regelgeving. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) staat dat bij provinciale verordening de kernkwaliteiten van de werelderfgoederen moeten worden uitgewerkt en geobjectiveerd. De beschrijving van de kernkwaliteiten in de Provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Noord-Holland (hierna: de PRV) en de daarbij behorende Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (hierna: de Leidraad) is volgens hen te vaag en te algemeen geformuleerd waardoor de PRV in strijd is met het Barro. Hierdoor ontbreekt een concreet toetsingskader waaraan het plan kan worden getoetst en is onvoldoende vastgesteld of het plan een inbreuk maakt op de kernkwaliteiten van de werelderfgoederen.
5.1. In de artikelen 21 en 22 van de PRV wordt voor de toetsing van een bestemmingsplan aan de kernkwaliteiten van de Beemster en de Stelling van Amsterdam verwezen naar de uitwerking daarvan in de Leidraad en bijlage 1 van de PRV. De Afdeling heeft in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2266 reeds geoordeeld dat de kernkwaliteiten van de Beemster hierin voldoende zijn uitgewerkt en geobjectiveerd en dat provinciale staten hebben kunnen volstaan met een globale en algemene beschrijving van de kernkwaliteiten. In hetgeen Beemstergroen en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding hier thans anders over te oordelen. De kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam zijn op eenzelfde wijze als die van de Beemster uitgewerkt. Er bestaat gelet hierop geen grond voor het oordeel dat de artikelen 21 en 22 van de PRV in strijd zijn met het Barro of dat een concreet toetsingskader ontbreekt. De Stelling van Amsterdam
6. Behoud Waterland en Nekkerzoom en Beemstergroen en anderen voeren aan dat de raad zich onder verwijzing naar de Toets kernwaarden Stelling van Amsterdam van 11 december 2017 van SVP ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam niet door het plan worden aangetast. SVP stelt volgens hen ten onrechte dat er geen kernkwaliteiten meer aanwezig zijn in het plangebied. Ter zitting hebben Behoud Waterland en Nekkerzoom en Beemstergroen en anderen toegelicht dat volgens hen de kernkwaliteiten "relatief grote openheid", "groene en relatief stille ring rond Amsterdam" en "het unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven, laatnegentiende-eeuwse en vroegtwintigste-eeuwse hydrologische en militair-landschappelijke geheel" nog aanwezig zijn in het plangebied. Alleen al uit de omstandigheid dat het plangebied ligt binnen de begrenzing van de Stelling van Amsterdam blijkt volgens hen dat er ten tijde van de plaatsing in 1996 op de Werelderfgoedlijst voldoende te beschermen kernkwaliteiten aanwezig waren. In 2017 heeft UNESCO nog eens bevestigd dat het gebied moet worden beschermd. Verder is een groot deel van het plangebied nog onbebouwd en groen. Met het verdwijnen van het zwembad en de sportvelden is het plangebied weer teruggebracht naar een open polderlandschap. Die openheid zal door de woningbouw verloren gaan. De geluidschermen langs de snelweg waarnaar SVP verwijst zijn beperkt tot de kern van het dorp en zijn slechts aan één zijde geplaatst. Ook heeft SVP niet beoordeeld wat de effecten van het plan zijn op de inundatiegebieden. Gezien de in 1996 nog aanwezige weilanden achter de lintbebouwing, de sportfaciliteiten, het Reigerbos, de ringdijk, de nog bestaande kopergravuresloten, de tuinderswoningen met bruggetjes en de voortuinen, past de Zuidoostbeemster volgens hen nog binnen de verdedigingsgordel rond de stad Amsterdam. Volgens de Leidraad fungeert die als groene en stille ring rondom de hoofdstad door de beleving van rust, ruimte en groen, recreatiemogelijkheden en cultuurhistorie. Ook in het advies van de ARO en het state of Conservation Report van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is volgens hen onvoldoende beoordeeld of sprake is van een aantasting van de kernkwaliteiten zodat ook die niet aan het plan ten grondslag kunnen worden gelegd. Volgens Behoud Waterland en Nekkerzoom en Beemstergroen en anderen had er een Heritage Impact Assessment (hierna: HIA) moeten worden uitgevoerd en had het plan nu de kernkwaliteiten worden aangetast aan de World Heritage Committee (hierna: WHC) moeten worden voorgelegd.
6.1. Niet in geschil is dat het plangebied ligt binnen de begrenzing van de Stelling van Amsterdam. In de hiervoor onder 5.1. genoemde uitspraak van 23 augustus 2017 heeft de Afdeling overwogen dat de raad zich onder verwijzing naar voormeld rapport van SVP in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam niet worden aangetast door het daar aan de orde zijnde plan. De Afdeling ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen grond om hier voor wat betreft dit plan anders over te oordelen. De raad heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast opnieuw naar het rapport van SVP verwezen en heeft daarnaast een rapport van The Missing Link van 24 juli 2018 overgelegd waarin is beoordeeld of de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam worden aangetast. In beide rapporten wordt geconcludeerd dat de kernkwaliteiten niet (meer) aanwezig zijn in het plangebied en er dus ook geen sprake kan zijn van aantasting.
Wat betreft kernkwaliteit 1 "het unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven, laatnegentiende-eeuwse en vroegtwintigste-eeuwse hydrologische en militair-landschappelijke geheel" staat in deze rapporten dat hoewel er 5 forten van de Stelling van Amsterdam in de Beemster staan, geen van deze forten ligt binnen de grenzen van het plangebied. Bovendien blijven alle schootcirkels en verboden kringen binnen de Beemster open en onaangetast - voor zover ze dat al waren. Het schootsveld en de voormalige verboden kring van het dichtstbijzijnde fort - Fort aan den Nekkerweg - overlapt aan de oostzijde met de A7, maar valt nog ruim buiten het plangebied. Ook de inundatiegebieden vallen erbuiten. In de Beemster loopt de ring van inundatiegebieden van de Ringdijk via de Nekkerweg en Volgerweg, om Zuidoostbeemster en het plangebied heen. Ten slotte heeft de A7 er ook voor gezorgd dat de flankementen, het ondersteunend vuur naar de nevenforten, niet meer open liggen. Hierdoor was op het moment dat het plangebied als onderdeel van de Stelling werd ingeschreven deze kernkwaliteit niet (meer) aanwezig in het plangebied. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze kernkwaliteit niet in het plangebied aanwezig is. Anders dan Behoud Waterland en Nekkerzoom stellen, is bij deze beoordeling ook naar de inundatiegebieden gekeken.
Wat betreft de tweede kernkwaliteit "relatief grote openheid" staat in de rapporten dat hiervan in het plangebied beperkt sprake is. De schootcirkels en verboden kringen die in de Beemster onbebouwd zijn gebleven, vallen buiten het plangebied. Bovendien heeft Zuidoostbeemster in 1996 een naoorlogse groei achter de rug die ervoor heeft gezorgd dat er binnen deze kern beperkt sprake is van een open landschap. Ook de A7 ligt er dan al en wordt begrensd door bomenrijen. Hierdoor is het plangebied als het ware ‘afgesneden’ van zowel Fort aan den Nekkerweg als Fort aan den Middenweg, waardoor de Stelling aan de oostzijde van de A7 nauwelijks zichtbaar of beleefbaar is. Bovendien scheidt de N244 het plangebied en het verder naar het noorden gelegen Fort benoorden Purmerend, waarvan de onbebouwde kring al eerder is aangetast door de A7. In 1996 heeft dit gebied een stedelijke functie gekregen door de aanwezigheid van een zwembad- en korfbalcomplex. Verder staan er - met name in het zuiden van het plangebied - veel bomen en is er al sprake van lintbebouwing aan de randen van het gebied. Hierdoor was er in 1996 niet bepaald sprake van ‘grote’ openheid, en al helemaal niet in relatie tot de forten. De geplande woningen, die niet hoger zullen zijn dan twee verdiepingen met kap, zullen weinig aan dit karakter veranderen.
Ook de derde kernkwaliteit "de groene en relatief stille ring rond Amsterdam" was door de aanwezigheid van zowel de A7 en N244 als door de naoorlogse groei van Zuidoostbeemster al aangetast op het moment dat het gebied onderdeel werd van de Stelling van Amsterdam. De woningbouwontwikkeling op het plangebied zal, gelet hierop, geen gevolgen hebben voor deze kernkwaliteit, aldus SVP en The Missing Link.
De Afdeling is van oordeel dat ook wat betreft de tweede en derde kernkwaliteit de raad zich gelet op hetgeen SVP en The Missing Link hebben geconcludeerd in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze niet dan wel beperkt aanwezig zijn in het plangebied. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ook deze beide kernkwaliteiten door het plan niet worden aangetast. Er was reeds gelet hierop geen reden om een HIA uit te voeren of het plan voor het leggen aan WHC.
Hetgeen Behoud Waterland en Nekkerzoom en Beemstergroen naar voren hebben gebracht over het advies van de ARO en de RCE behoeft geen bespreking meer.
7. Beemstergroen en anderen voeren aan dat de verwerking van een van de kernkwaliteiten zoals opgenomen in bijlage 8 van het Barro, "vierkant gridpatroon" onvoldoende is geborgd in het plan. De raad heeft immers gekozen voor een globale woonbestemming, zonder bouwvlakken of een andere vorm van structurering. Het vierkant gridpatroon wordt op die manier niet beschermd. Ook de planregels bieden die bescherming volgens hen niet.
7.1. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het vierkant gridpatroon wordt beschermd door het opnemen van de bestemmingen "Water" en "Groen". Bestaande en nieuwe water- en groenstructuren versterken het vierkant gridpatroon. De raad heeft toegelicht dat binnen de bestemming "Wonen-1" en "Wonen-2" bouwvlakken zijn opgenomen die passen binnen het vierkant gridpatroon. In de bestemming "Woongebied" is het vierkant gridpatroon via de planregels geborgd. Daarin is namelijk bepaald dat de voorgevel van de woningen haaks dan wel parallel aan de bestemmingsgrens dient te worden gebouwd. Met de afwijkings- en wijzigingsregels kan in geringe mate worden afgeweken maar hierdoor zal het vierkant gridpatroon volgens de raad niet worden aangetast. De Afdeling ziet geen aanleiding de raad niet in dit standpunt te volgen.
8. Beemstergroen en anderen voeren aan dat het plan in strijd is met het State of Conservation Report van de RCE omdat daarin staat dat er een buffer moet blijven bestaat tussen de Zuidoostbeemster en Purmerend.
8.1. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met het State of Conservation Report. Zoals de raad heeft toegelicht heeft hij erkend dat een uitgangspunt is dat Zuidoostbeemster los moet blijven van de ringdijk, zodat het als een zelfstandig dorp in het laag gelegen polderlandschap blijft fungeren en niet als een buitenwijk van Purmerend. De raad heeft toegelicht dat het plan gelet daarop ook is aangepast. Daardoor is de dijkzone rustiger geworden en is het dijkpark duidelijker aanwezig als een robuuste groenstructuur.
9. Behoud Waterland en Nekkerzoom en Beemstergroen en anderen voeren aan dat het plan in strijd met artikel 5a van de PRV is vastgesteld. Volgens dit artikel moet een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling in overeenstemming zijn met de binnen de regio gemaakte afspraken. In dit geval zijn de plannen regionaal afgestemd maar op basis van onjuiste informatie.
9.1. Het grootste deel van de gronden in het plangebied was bestemd voor sportvelden en zwembad zodat in zoverre geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een klein deel van de gronden had een agrarische bestemming. De raad heeft toegelicht dat hij het plan regionaal heeft afgestemd. In het Provinciale Regionale Actie Programma zijn afspraken gemaakt over de woningbouw in de regio. In aanvulling daarop is op 11 juli 2017 een oplegger vastgesteld waarin aanvullingen hierop zijn afgesproken. De Nieuwe Tuinderij-Oost is met 300 woningen in die plancapaciteit opgenomen. Daarmee is naar het oordeel van de Afdeling voldaan aan artikel 5a van de PRV.
10. Behoud Waterland en Nekkerzoom en Beemstergoen en anderen voeren aan dat het onderzoek naar alternatieven te beperkt is geweest. Volgens hen zijn er voldoende andere locaties waar de woningbouw kan plaats vinden.
10.1. Als bijlage bij de plantoelichting is een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking gevoegd. Daarin is een overzicht opgenomen van twaalf locaties die in een alternatievenonderzoek zijn betrokken. De conclusie is dat niet een van de locaties een alternatief biedt. Uit de plantoelichting volgt dat er buiten bestaand bebouwd gebied binnen de Beemster geen reële alternatieven mogelijkheden aanwezig zijn. Ook buiten de gemeente Beemster zijn die er niet. De Afdeling is van oordeel dat de raad hiermee voldoende onderzoek heeft gedaan naar mogelijke alternatieven.
11. Behoud Waterland en Nekkerzoom en Beemstergroen en anderen voeren aan dat het plan in strijd is met artikel 22 van de PRV. Het plan maakt een grootschalige dorpsontwikkeling mogelijk als bedoeld in artikel 22, tweede lid van de PRV. Een grootschalige stad- of dorpsontwikkelingslocatie is niet toegestaan, tenzij kan worden voldaan aan de in lid 4 van dit artikel genoemde voorwaarden. Daar wordt volgens hen in dit geval niet aan voldaan.
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een grootschalige dorpsontwikkeling. Ter onderbouwing van dat standpunt verwijst hij naar een brief van het college van gedeputeerde staten van 16 mei 2014. In die brief stelt dat college dat het begrip grootschalig in artikel 22 van de PRV moet worden gerelateerd aan de kernkwaliteiten en aan het al bestaande verstedelijkingspatroon en verstedelijkingsvolume. Het begrip grootschalig is volgens de provincie dan ook niet kwantitatief opgenomen in de PRV en zal per geval, naar aard en omvang moeten worden bezien en afhangen van de omgeving. In een zeer landelijke of kwetsbare omgeving is een ontwikkeling volgens de provincie eerder aan te merken als grootschalig dan in een stedelijke omgeving. Volgens de provincie bestaan de kernkwaliteiten die voor de Beemster gelden niet voor het gebied Zuidoostbeemster. Dat gebied heeft een meer besloten karakter en is van oudsher fijnmaziger en kleinschaliger ingericht dan de rest van de Beemster. De voor de Beemster kenmerkende, grootschalige verkaveling en openheid is niet in de Zuidoostbeemster aanwezig. Woonwijkjes met laagbouw, groen en waterpartijen en kleinschalige, vrijstaande bebouwing met bruggetjes zijn kenmerkend voor dit deel van de Beemster, aldus het college. Verder stelt het college dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in een brief van 29 juni 2009 eveneens heeft aangegeven dat de Zuidoostbeemster vanwege de afwijkende verkavelingsstructuur en de enclave-achtige ligging, op een andere wijze dient te worden benaderd dan de overige delen van de Beemster en dat het niet zozeer draait om de aantallen woningen maar om de inpassing van de omgeving. Het college stelt dat de plannen voor de Zuidoostbeemster gelet hierop niet als grootschalig moeten worden aangemerkt.
11.2. In artikel 22, eerste lid, van de PRV worden nieuwe functies die de kernkwaliteiten van de werelderfgoederen aantasten verboden. Nu zoals hiervoor reeds is overwogen de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan de kernkwaliteiten van de werelderfgoederen niet aantast is het plan niet in strijd met artikel 22, eerste lid, van de PRV. In het tweede lid is opgenomen dat een plan ook indien de kernkwaliteiten niet worden aangetast niet in een grootschalige stads- of dorpsontwikkelingslocatie mag voorzien, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden uit het vierde lid. De Afdeling overweegt dat gelet op hetgeen het college in de brief van 16 mei 2014 heeft toegelicht de enkele omstandigheid dat volgens Behoud Waterland en Nekkerzoom en Beemstergroen en anderen sprake is van een toename van het aantal woningen met 30% geen grond biedt voor het oordeel dat sprake is van een grootschalige dorpsontwikkeling. Het college heeft immers toegelicht dat de term grootschalig in de PRV niet kwantitatief moet worden uitgelegd, maar aan de hand van de inpassing in omgeving moet worden bekeken of de ontwikkeling als grootschalig moet worden aangemerkt. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich gelet op de brief van het college in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in dit geval, gelet op de specifieke eigenschappen van de Zuidoostbeemster, geen grootschalige dorspontwikkeling als bedoeld in de PRV is. Nu het plan geen grootschalige ontwikkeling mogelijk maakt hoeft dus ook niet te worden voldaan aan de voorwaarden in artikel 22, vierde lid, van de PRV. Hetgeen appellanten hierover hebben aangevoerd behoeft dan ook geen bespreking.
12. Stichting Beemstergroen en anderen voeren aan dat voor de bestemmingen "Wonen-1" en "Woongebied" de voorwaardelijke verplichting had moeten worden opgenomen dat voorzieningen moeten worden getroffen om wateroverlast te voorkomen, net zoals dat bij de bestemming "Wonen-2" is gedaan.
12.1. De raad heeft voor het plan een watertoets uitgevoerd. De locaties waar voorzieningen moeten worden getroffen om mogelijke wateroverlast tegen te gaan zijn daarin aangeduid. Dit betreft enkel gronden met de bestemming "Wonen-2", die grenzen aan percelen met bestaande bebouwing. De Afdeling is van oordeel dat de raad gelet op de uitkomst van de watertoets, waartegen geen concrete bezwaren zijn aangevoerd, in redelijkheid alleen voor de bestemming "Wonen-2" een voorwaardelijke verplichting heeft opgenomen.
13. De beroepen van Behoud Waterland en Nekkerzoom en Beemstergroen en anderen zijn ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Brock
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2018
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Titel 2.13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
Artikel 2.13.1. (algemeen)
1. In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
erfgoed van uitzonderlijke universele waarde: gebied als bedoeld in artikel 2.13.2;
kernkwaliteiten: essentiële landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken van een erfgoed van uitzonderlijke universele waarde.
2 Deze titel is van toepassing op gronden binnen de grenzen van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Artikel 2.13.2. (begrenzing)
1. Als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde worden aangewezen:
a. Nieuwe Hollandse Waterlinie, waarvan de plaats indicatief geometrisch is vastgelegd in het GML-bestand bij dit besluit en is verbeeld op kaart 7;
b. Romeinse Limes, waarvan de plaats indicatief geometrisch is vastgelegd in het GML-bestand bij dit besluit en is verbeeld op kaart 7;
c. Werelderfgoed De Beemster, waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand bij dit besluit en is verbeeld op kaart 7;
d. Werelderfgoed De Stelling van Amsterdam, waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand bij dit besluit en is verbeeld op kaart 7.
2 Bij verordening werken de desbetreffende provinciale staten de begrenzing van de erfgoederen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, geometrisch nader uit.
Artikel 2.13.3. (kernkwaliteiten)
In bijlage 8 zijn voor ieder erfgoed van uitzonderlijke universele waarde de kernkwaliteiten in hoofdlijnen beschreven.
Artikel 2.13.4. (provinciale verordening)
1. Bij provinciale verordening worden de kernkwaliteiten uitgewerkt en geobjectiveerd.
2 Bij provinciale verordening worden in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten regels gesteld omtrent de inhoud van of de toelichting bij bestemmingsplannen en de inhoud van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Bij de verordening kunnen in het hiervoor genoemde belang tevens regels worden gesteld omtrent de inhoud van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken.
3 Bij de verordening worden in ieder geval regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan of omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maakt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan die de kernkwaliteiten, bedoeld in het eerste lid, aantasten.
Bijlage 8. Kernkwaliteiten van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden
Provinciale ruimtelijke verordening
Artikel 5a Nieuwe stedelijke ontwikkeling
1. Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze
ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
2 Gedeputeerde staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid.
Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied en voor windturbines
1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13,13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:
a de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;
b de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
c de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
d de historische structuurlijnen;
e cultuurhistorische objecten
2 De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:
a de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
b de ordeningsprincipes van het landschap;
c de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
d de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
e de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.
3 Een bestemmingsplan dat voorziet in bestemmingen en regels die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines binnen de op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven herstructureringsgebieden mogelijk maken voldoet aan de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit zoals vermeld in het beleidskader wind op land (PS 15 december 2014).
4 In het kader van de bestemmingsplanprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies gevraagd over plannen met grote impact.
5 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de uitgangspunten als bedoeld in het
eerste en derde lid teneinde te garanderen dat de ruimtelijke kwaliteit toeneemt.
Artikel 20 UNESCO-werelderfgoederen van uitzonderlijke universele waarden
Als erfgoed van uitzonderlijke universele waarden wordt aangewezen:
a. Stelling van Amsterdam;
c. Nieuwe Hollandse Waterlinie;
d. Amsterdamse Grachtengordel.
De begrenzing van het Unesco-erfgoed van uitzonderlijke universele waarden is aangegeven op kaart 5a.
Artikel 21 Kernkwaliteiten uitzonderlijke Universele Waarden UNESCO-erfgoederen
Voor de gronden gelegen binnen de in artikel 20 genoemde erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden dienen in het bestemmingsplan regels te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van de uitzonderlijke universele waarde, zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.
Artikel 22 Ontwikkelingen binnen UNESCO-erfgoederen
1. Een bestemmingsplan mag uitsluitend voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen de gebieden als bedoeld in artikel 20 voor zover deze de kernkwaliteiten van de erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde behouden of versterken, als bedoeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zoals genoemd in artikel 15 en in bijlage 1 bij deze verordening.
2. In aanvulling op het gestelde in het eerste lid bevat het bestemmingsplan geen bestemmingen en regels die voorzien in:
a. een grootschalige stads- of dorpsontwikkelingslocatie of glastuinbouwlocatie dan wel een grootschalig bedrijventerrein of infrastructuurproject;
b. een project dat, of een activiteit die de uitgewerkte Uitzonderlijke Universele waarden van het Unesco-erfgoed van uitzonderlijke universele waarden "De Beemster", "De Stelling van Amsterdam", de "Amsterdamse grachtengordel" of de "Nieuwe Hollandse Waterlinie", aantast of doet verdwijnen.
3. Artikel 13, tweede lid, artikel 14 tweede lid en artikel 15 zijn van overeenkomstige toepassing op dit artikel.
4. In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, kan een bestemmingsplan hierin wel voorzien indien:
a. er sprake is van een groot openbaar belang;
b. er voldoende maatregelen worden getroffen om de nadelige effecten van de ontwikkeling op het behoud of de versterking van de uitgewerkte kernkwaliteiten te mitigeren of te compenseren;
c. het bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 13, tweede lid artikel 14, tweede lid;
d. het bestemmingsplan in overeenstemming is met de kwaliteitseisen zoals opgenomen in artikel 15 van deze verordening en;
e. er geen reële andere mogelijkheden zijn.
5 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de wijze waarop compensatie als bedoeld in het vierde lid plaatsheeft.
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
b. aan huis verbonden beroep en bedrijf;
d. bijbehorende bouwwerken;
g. verkeer- en verblijfsdoeleinden;
In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen;
b. bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen);
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. woningen worden binnen een bouwvlak gebouwd;
b. het maximum aantal woningen binnen de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en 'Woongebied' tezamen, bedraagt niet meer dan 300;
c. een woning bestaat uit maximaal 2 bouwlagen met een kapverdieping;
d. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 4 meter;
e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 11 meter.
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
b. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze zijn opgenomen in de artikelen 2 en 3 van de in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) genoemde situaties;
c. in afwijking van het bepaalde in lid b. zijn bijbehorende bouwwerken ook toegestaan in de zijtuinen die grenzen aan openbaar gebied, voor zover deze bouwkundig verbonden zijn aan het hoofdgebouw en waarbij de breedte niet meer dan 4 meter bedraagt loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen mag vanaf 1 meter achter de voorgevel, of het verlengde daarvan, niet meer dan 2 meter en daarvoor niet meer dan 1 meter bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Aan huis verbonden beroep en bedrijf
Een woning en de daarbij behorende aan-, en uitbouwen en bijgebouwen op gronden als bedoeld in lid 6.1 mogen worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis, mits:
a. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de bruto vloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
b. het beroeps- en/of bedrijfsuitoefening aan huis betreft die niet vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer;
c. het geen detailhandel of horeca betreft;
d. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep en bedrijf plaatsvindt;
e. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt.
6.3.2 Gebruik van bijgebouwen voor bewoning
Het is verboden bijgebouwen bij een woning te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
6.3.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren
De gronden mogen slechts voor de bestemming in gebruik worden genomen indien op eigen terrein of in het plangebied voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en in stand worden gehouden conform de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) van de CROW, of ingeval van actualisering diens opvolger of vervanger. De parkeernorm is het gemiddelde van de bandbreedte van het CROW-kencijfer. Er dienen minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein te worden aangelegd en in stand worden gehouden.
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
b. aan huis verbonden beroep en bedrijf;
d. bijbehorende bouwwerken;
g. verkeer- en verblijfsdoeleinden;
In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen en rijwoningen;
b. bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen);
c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. woningen worden binnen een bouwvlak gebouwd;
b. het maximum aantal woningen binnen de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en 'Woongebied' tezamen, bedraagt niet meer dan 300;
c. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'vrijstaand of twee aaneen' zijn uitsluitend vrijstaande of twee-onder-één-kapwoningen toegestaan waarbij het maximum aantal woningen niet meer dan 4 bedraagt;
d. het aantal woningen dat aaneen wordt gebouwd bedraagt per rij niet meer dan 5;
e. een woning bestaat uit maximaal 2 bouwlagen met een kapverdieping;
f. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 6 meter;
g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 11 meter;
h. in afwijking van het bepaald in sub f. en g. bedraagt de maximale goot- en nokhoogte ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand of twee aaneen' maximaal 4 respectievelijk 9,5 meter;
i. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan de niet aaneengebouwde zijde ten minste 1 meter;
j. de voorgevel van de woningen dient haaks danwel parallel aan de grens van het bouwvlak te worden gebouwd.
7.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
b. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze zijn opgenomen in de artikelen 2 en 3 van de in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) genoemde situaties;
c. in afwijking van het bepaalde in lid b. zijn bijbehorende bouwwerken ook toegestaan in de zijtuinen die grenzen aan openbaar gebied, voor zover deze bouwkundig verbonden zijn aan het hoofdgebouw en waarbij de breedte niet meer dan 4 meter bedraagt loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd.
7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen mag vanaf 1 meter achter de voorgevel, of het verlengde daarvan, niet meer dan 2 meter en daarvoor niet meer dan 1 meter bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Aan huis verbonden beroep en bedrijf
Een woning en de daarbij behorende aan-, en uitbouwen en bijgebouwen op gronden als bedoeld in lid 7.1 mogen worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis, mits:
a. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de bruto vloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
b. het beroeps- en/of bedrijfsuitoefening aan huis betreft die niet vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer;
c. het geen detailhandel of horeca betreft;
d. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep en bedrijf plaatsvindt;
e. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt.
7.3.2 Gebruik van bijgebouwen voor bewoning
Het is verboden bijgebouwen bij een woning te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
7.3.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren
De gronden mogen slechts voor de bestemming in gebruik worden genomen indien op eigen terrein of in het plangebied voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en in stand worden gehouden conform de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) van de CROW, of ingeval van actualisering diens opvolger of vervanger. De parkeernorm is het gemiddelde van de bandbreedte van het CROW-kencijfer.
7.3.4 Voorwaardelijke verplichting voorkomen grondwateroverlast
De gronden mogen slechts voor de bestemming in gebruik worden genomen indien binnen het plangebied voorzieningen worden genomen (bijvoorbeeld drainage) en in stand worden gehouden om te voorkomen dat er grondwateroverlast ontstaat voor aangrenzende percelen door afwaterend water vanuit het plangebied..
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
b. aan huis verbonden beroep en bedrijf;
d. bijbehorende bouwwerken;
g. verkeer- en verblijfsdoeleinden;
In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen en rijwoningen;
b. bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen);
c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. het maximum aantal woningen binnen de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en 'Woongebied' tezamen, bedraagt niet meer dan 300;
b. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'vrijstaand of twee aaneen' zijn uitsluitend vrijstaande of twee-onder-één-kapwoningen toegestaan;
c. een woning bestaat uit maximaal 2 bouwlagen met een kapverdieping;
d. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 6 meter;
e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 11 meter;
f. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan de niet aaneengebouwde zijde ten minste 1 meter;
g. de voorgevel van de woningen dient haaks op danwel parallel aan de bestemmingsgrens van de aangrenzende bestemmingen Groen, Verkeer, Wonen - 1 en Wonen - 2 te worden gebouwd.
8.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze zijn opgenomen in de artikelen 2 en 3 van de in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) genoemde situaties;
b. in afwijking van het bepaalde in lid b. zijn bijbehorende bouwwerken ook toegestaan in de zijtuinen die grenzen aan openbaar gebied, voor zover deze bouwkundig verbonden zijn aan het hoofdgebouw en waarbij de breedte niet meer dan 4 meter bedraagt loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen mag vanaf 1 meter achter de voorgevel, of het verlengde daarvan, niet meer dan 2 meter en daarvoor niet meer dan 1 meter bedragen;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter.
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Aan huis verbonden beroep en bedrijf
Een woning en de daarbij behorende aan-, en uitbouwen en bijgebouwen op gronden als bedoeld in lid 8.1 mogen worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis, mits:
a. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de bruto vloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
b. het beroeps- en/of bedrijfsuitoefening aan huis betreft die niet vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer;
c. het geen detailhandel of horeca betreft;
d. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep en bedrijf plaatsvindt;
e. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt.
8.3.2 Gebruik van bijgebouwen voor bewoning
Het is verboden bijgebouwen bij een woning te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
8.3.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren
De gronden mogen slechts voor de bestemming in gebruik worden genomen indien op eigen terrein of in het plangebied voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en in stand worden gehouden conform de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) van de CROW, of ingeval van actualisering diens opvolger of vervanger. De parkeernorm is het gemiddelde van de bandbreedte van het CROW-kencijfer.