ECLI:NL:RVS:2017:2266

Raad van State

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
201700753/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Appels en perenpad en omgevingsvergunning voor woningbouw in de gemeente Beemster

Op 23 augustus 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen Stichting Beemstergroen en de gemeente Beemster. Het geschil betreft het bestemmingsplan "Appels en perenpad" en de omgevingsvergunning voor de bouw van 20 woningen, die op 29 november 2016 door de raad van de gemeente Beemster zijn vastgesteld. Beemstergroen en anderen hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten, stellende dat het plangebied deel uitmaakt van het werelderfgoed De Beemster en dat de kernkwaliteiten van dit erfgoed niet voldoende zijn gewaarborgd in de provinciale verordening. De Afdeling heeft de zaak op 3 mei 2017 ter zitting behandeld, waarbij de raad en het college zich hebben verdedigd met de stelling dat de kernkwaliteiten in de provinciale verordening voldoende zijn uitgewerkt. De Afdeling oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning niet in strijd zijn met de kernkwaliteiten van het werelderfgoed. De beroepsgronden van Beemstergroen en anderen worden verworpen, en het beroep wordt ongegrond verklaard. De Afdeling concludeert dat de besluiten van de raad en het college gecoördineerd zijn voorbereid en bekendgemaakt, en dat de kernkwaliteiten van het werelderfgoed voldoende zijn gewaarborgd in de provinciale verordening.

Uitspraak

201700753/1/R6.
Datum uitspraak: 23 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Beemstergroen, gevestigd te Beemster, en anderen,
appellanten,
en
1.    de raad van de gemeente Beemster,
2.    het college van burgemeester en wethouders van Beemster,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Appels en perenpad" vastgesteld. Ter uitvoering van dit plan heeft het college bij besluit van 29 november 2016 aan KBK Bouw bv een omgevingsvergunning voor het oprichten van 20 woningen verleend.
Tegen deze besluiten hebben Beemstergroen en anderen beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
Beemstergroen en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2017, waar Beemstergroen en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad en het college, vertegenwoordigd door ir. M.J. Hemmer, J.D. Haagsma en D.J. Butter, bijgestaan door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Baarn, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De besluiten van de raad en het college zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt.
Het beroep tegen het plan
Het plan
2.    Het plangebied ligt ten noorden van de kern van Zuidoostbeemster in de gemeente Beemster. De polder de Beemster staat op de werelderfgoedlijst van UNESCO. De Beemster heeft internationale culturele waarde als 17e eeuwse droogmakerij. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk met maximaal 27 woningen. Het gaat om grondgebonden woningen, in de vorm van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen en rijwoningen. De bebouwing bestaat uit twee lagen met een kap. Het plan maakt onderdeel uit van de grotere woningbouwontwikkeling De Nieuwe Tuinderij in de Beemster, waarvan een deel al is gerealiseerd. De Afdeling heeft reeds geoordeeld over andere plannen die deel uitmaken van deze woningbouwontwikkeling.
Crisis-en herstelwet
3.    Nu het plan de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk maakt is ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) afdeling 2 van hoofdstuk 1 op het bestreden besluit van toepassing.
Beemstergroen en anderen hebben een nader stuk gedateerd 5 april 2017 ingediend. Naast een aanvullende motivering van de reeds ingediende gronden in het beroepschrift bevat dit nadere stuk ook nieuwe gronden. In artikel 1.6a van de Chw, dat deel uitmaakt van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, staat dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. De beroepstermijn liep in dit geval tot en met 30 januari 2017.
Het vorenstaande brengt met zich dat de Afdeling op grond van artikel 1.6a van de Chw voorbij moet gaan aan de nieuwe gronden die in het nadere stuk van 5 april 2017 zijn aangevoerd.
De beroepsgronden
4.    Beemstergroen en anderen voeren aan dat het plangebied deel uitmaakt van het werelderfgoed De Beemster. In artikel 2.13.4, lid 3, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) staat dat bij provinciale verordening de kernkwaliteiten van de werelderfgoederen moeten worden uitgewerkt en geobjectiveerd. Dit betekent volgens Beemstergroen en anderen dat de kernkwaliteiten van De Beemster zo moeten worden opgeschreven in de provinciale verordening dat aan de hand van objectief vaststelbare feiten kan worden getoetst of een bestemmingsplan deze kernkwaliteiten aantast. Volgens Beemstergroen en anderen zijn niet alle kernkwaliteiten van het werelderfgoed De Beemster in de Provinciale ruimtelijk verordening van de provincie Noord-Holland van juli 2016 (hierna: PRV) en de daarbij behorende Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (hierna: de Leidraad) genoemd, uitgewerkt en geobjectiveerd, zodat niet aan dit artikel uit het Barro is voldaan. De beschrijving van de kernkwaliteiten in de PRV bestaat volgens hen slechts uit een opsomming en is te algemeen en niet toegespitst op De Beemster. Het plan kon volgens Beemstergroen en anderen gelet hierop niet aan de PRV worden getoetst.
4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat artikel 2.13.4 van het Barro een ruime bevoegdheid geeft aan het provinciebestuur om de kernkwaliteiten uit te werken en te objectiveren. Provinciale staten hebben hieraan volgens de raad vorm gegeven via een algemene beschrijving van droogmakerijen in de Leidraad en in bijlage 1 bij de PRV. De kernkwaliteiten zoals opgenomen in het Barro zijn hiermee vertaald. Volgens de raad worden de kernkwaliteiten in de PRV niet altijd op dezelfde manier beschreven als in het Barro maar zijn deze hierin wel allemaal uitgewerkt. De kernkwaliteit "bebouwing langs wegen", die volgens Beemstergroen en anderen in de PRV ontbreekt, kan volgens de raad worden teruggevonden in de Leidraad waarin expliciet staat dat de wegen de hoofdstructuurdragers zijn. De kernkwaliteit "grote openheid" wordt onder de openheid van het landschap in de Leidraad beschreven. De keuze voor een algemene beschrijving in plaats van een beschrijving voor alleen De Beemster is volgens de raad niet in strijd met het Barro.
4.2.    In bijlage 8 van het Barro worden de kernkwaliteiten van De Beemster opgesomd. In het Barro is opgenomen dat deze bij provinciale verordening moeten worden uitgewerkt en geobjectiveerd. In de artikelen 21 en 22 van de PRV wordt voor de toetsing van een bestemmingsplan aan de kernkwaliteiten verwezen naar de uitwerking daarvan in de Leidraad en bijlage 1 bij de PRV. In bijlage 1 is een algemene beschrijving van De Beemster opgenomen. In de Leidraad zijn de kernkwaliteiten zoals genoemd in bijlage 8 van het Barro nader uitgewerkt. Dit betreft, anders dan Beemstergroen en anderen aanvoeren, meer dan slechts een enkele opsomming daarvan. De kernkwaliteiten worden in de Leidraad allemaal kort beschreven. Dat die beschrijving globaal en algemeen is biedt geen grond voor het oordeel dat niet aan de opdracht in artikel 2.13.4 van het Barro is voldaan. Dit artikel schrijft immers niet voor op welke wijze de kernkwaliteiten bij provinciale verordening moeten worden uitgewerkt en geobjectiveerd, zodat provinciale staten hierin beleidsruimte hebben. Naar het oordeel van de Afdeling hebben provinciale staten in dit geval kunnen volstaan met een globale en algemene beschrijving van de kernkwaliteiten. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat hiermee niet voldoende is gewaarborgd dat een bestemmingsplan de kernkwaliteiten niet zal aantasten. Voorts zijn in de Leidraad, zoals ook de raad heeft toegelicht, alle kernkwaliteiten die worden genoemd in bijlage 8 van het Barro beschreven. De artikelen 21 en 22 van de PRV, in samenhang gelezen met de Leidraad, zijn naar het oordeel van de Afdeling gelet hierop niet in strijd met het Barro, zodat het plan hieraan kon worden getoetst.
Het betoog faalt.
5.    Beemstergroen en anderen voeren aan dat de raad het rapport "State of Conservation of the World Heritage site of ‘Droogmakerij de Beemster (Beemster Polder)’, Netherlands" van september 2009 van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: RCE) niet aan zijn standpunt, dat de voorziene woningbouw in het plan de kenmerken van De Beemster niet aantast, ten grondslag heeft kunnen leggen. De beoordeling in dit rapport of de plannen voor de woningbouw een of meerdere van de in de PRV en in het Barro beschreven kernkwaliteiten aantasten is volgens hen niet goed uitgevoerd. Nu de kernkwaliteiten in de PRV niet voldoende zijn uitgewerkt en geobjectiveerd is volgens hen onduidelijk op welke wijze er is getoetst. Uit de samenvatting van het rapport blijkt dat bij de beoordeling vooral de culturele betekenis van De Beemsterpolder, zoals die zal worden gezien en ervaren door toekomstige generaties, van belang wordt geacht. Nu dit een subjectieve beoordeling is, is deze volgens Beemstergroen en anderen in strijd met de uitgangspunten voor de bescherming van het werelderfgoed.
5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat hij bij elk plan binnen het gebied De Nieuwe Tuinderij opnieuw afweegt of het in overeenstemming is met de kernkwaliteiten van het werelderfgoed De Beemster. Anders dan Beemstergroen en anderen stellen is die beoordeling in dit geval niet alleen gebaseerd op het rapport van de RCE. De kernkwaliteiten zijn het uitgangspunt geweest bij de ontwikkeling van de woningbouw. Dit blijkt volgens de raad onder meer uit het in 2005 uitgevoerde onderzoek "Des Beemsters" en het stedenbouwkundig en beeldkwaliteitsplan "De Nieuwe Tuinderij" uit 2007. Dit beeldkwaliteitsplan is beoordeeld door de RCE. Ook hebben het college van gedeputeerde staten en de Adviescommissie Ruimtelijke Ordening (hierna: ARO) geadviseerd over het plan. Zij zijn allen van mening dat het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan de kernkwaliteiten van De Beemster niet aantasten. Nergens blijkt volgens de raad uit dat het rapport van de RCE subjectief, een strategische visie of onvolledig zou zijn.
5.2.    De RCE heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen van de woningbouwplannen voor de Beemster. In voormeld rapport uit 2009 wordt specifiek ingegaan op de woningbouw die is voorzien in het plangebied en wordt geconcludeerd dat de plannen van bescheiden omvang zijn en de kernkwaliteiten hierdoor niet worden aangetast. Anders dan Beemstergroen en anderen aanvoeren ligt hieraan niet slechts de culturele betekenis van de Beemster, zoals die zal worden gezien en ervaren door toekomstige bewoners, ten grondslag. Voor het oordeel dat de kernkwaliteiten niet door de plannen worden aangetast, acht het RCE onder meer van belang dat de verkaveling in de Zuidoostbeemster anders is dan in de rest van de Beemster en het gebied geen open karakter heeft. Zoals hiervoor reeds is geoordeeld bestaat geen grond voor het oordeel dat de kernkwaliteiten niet voldoende in het PRV zijn uitgewerkt en geobjectiveerd, zodat hieraan door de RCE kon worden getoetst. In hetgeen Beemstergroen en anderen aanvoeren ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de conclusie in dit rapport niet bij zijn beoordeling heeft mogen betrekken. Overigens heeft de raad zijn standpunt dat het plan de kernkwaliteiten niet aantast, zoals hij heeft toegelicht, niet alleen gebaseerd op dit rapport.
Het betoog faalt.
6.    Beemstergroen en anderen voeren aan dat ook de beoordeling van het plan door de ARO subjectief is geweest, nu de kernkwaliteiten niet voldoende in de PRV zijn uitgewerkt. Het advies kan volgens hen niet door de raad aan het plan ten grondslag worden gelegd.
6.1.    De ARO concludeert in haar rapport dat zij geen strijdigheden ziet met de kernkwaliteiten van het Werelderfgoed De Beemster, voor zover daar zicht op is. Nu zoals hiervoor reeds is geoordeeld de kernkwaliteiten in de PRV voldoende zijn uitgewerkt en geobjectiveerd, bestaat er geen grond voor het oordeel dat de ARO op basis daarvan geen goede beoordeling heeft kunnen maken. Nu Beemstergroen en anderen de inhoud van het rapport verder niet gemotiveerd hebben weersproken, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad dit advies niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen.
Het betoog faalt.
7.    Beemstergroen en anderen voeren aan dat in vorige procedures bij de Afdeling over de woningbouw in de Beemster uitsluitend de aantasting van de kernwaarden "openheid" en "vierkant gridpatroon" zijn beoordeeld. Niet is beoordeeld of de plannen leiden tot aantasting van de kernkwaliteiten "bebouwing langs wegen" en "de relatief hooggelegen wegen met laanbeplanting". De kernwaarde "bebouwing langs wegen" moet volgens Beemstergroen en anderen zo worden uitgelegd dat uitsluitend in linten langs wegen mag worden gebouwd. Het plan voorziet in de bouw van woningen en de aanleg van nog een ontsluitingsweg binnen het vierkante grid. De woningen komen te staan langs wegen die in 2011 nog niet waren aangelegd. Dit tast de kernwaarde "bebouwing langs wegen" volgens hen aan. Het plan houdt verder volgens Beemstergroen en anderen ten onrechte geen rekening met de kernwaarde "Relatief hooggelegen wegen met laanbeplanting".
7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de Afdeling in eerdere procedures over De Nieuwe Tuinderij over de kernwaarde "vierkant gridpatroon" reeds heeft geoordeeld dat deze niet wordt aangetast. Hieruit vloeit volgens de raad voort dat de kernwaarde "bebouwing langs wegen" evenmin door het plan wordt aangetast. Aangevoerd in die zaken werd immers dat door de bebouwing de oorspronkelijke groene kamers gelegen tussen de wegen zouden worden opgevuld. Dat argument is volgens de raad inhoudelijk vergelijkbaar met de huidige stelling van Beemstergroen en anderen, inhoudende dat niet langs wegen wordt gebouwd, maar in de groene kamers gelegen tussen de wegen en daardoor in strijd met de kernkwaliteit "Bebouwing langs wegen".
Voorts stelt de raad dat de uitleg die Beemstergroen en anderen aan de kernkwaliteit "bebouwing langs wegen" geven niet overeenkomt met de uitwerking daarvan in de Leidraad. Daarin staan een aantal voorbeelden van de bebouwingsstructuur. Het kruis van wegen is in het plan nog steeds zichtbaar als hoofdstructuurdrager. Dat neemt volgens de raad niet weg dat rondom kleinere wijken zijn ontstaan die binnen deze hoofdstructuur via wegen worden ontsloten. In De Nieuwe Tuinderij wordt de oorspronkelijke bebouwingsstructuur, met de daarbij behorende wegen en stratenpatronen, gehandhaafd en gerespecteerd. In het stedenbouwkundig plan vormen de historische landschappelijke lijnen de basis voor de ruimtelijke structuur in het plan. De bebouwing is ingepast langs de linten. Door openbare taluds met voetpaden langs het water blijven de sloten zichtbaar en blijven deze herkenbare elementen in de wijk. Achter de kleinschalige, losse bebouwing aan de linten liggen de buurten. De orthogonale structuur van De Beemster is volgens de raad hier duidelijk herkenbaar. De buurten zijn opgebouwd uit kleinere bebouwingsclusters, gescheiden groenstructuren, gekoppeld aan bestaande watergangen. Hiermee voldoet het plan volgens de raad aan de kernkwaliteit "bebouwing langs wegen".
7.2.    Wat betreft de kernkwaliteit "vierkant gridpatroon" heeft de Afdeling in de uitspraak van 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3452 reeds geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kernwaarde "vierkant gridpatroon" in De Nieuwe Tuinderij behouden blijft. Daarvoor is van belang geacht dat het historisch grid bij het opstellen van het in die uitspraak aan de orde zijnde plan is gerespecteerd. De Afdeling ziet geen aanleiding om hierover in dit geval anders te oordelen. Zoals de raad terecht aanvoert vloeit hieruit voort dat ook de kernwaarde "bebouwing langs wegen" wordt gerespecteerd. De bebouwing wordt ingepast langs de linten en de groene kamers blijven behouden. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze kernwaarde niet door het plan wordt aangetast.
Wat betreft de kernkwaliteit relatief hooggelegen wegen met laanbeplanting overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat zich binnen het plangebied geen hooggelegen wegen met laanbeplanting bevinden, zodat in zoverre deze kernkwaliteit niet door het plan wordt aangetast. Voor zover Beemstergroen en anderen hebben gewezen op de Purmerenderweg en de Noorderweg, die vlakbij het plangebied liggen, stelt de Afdeling vast dat op deze plek geen nieuwe woningen kunnen worden gebouwd op basis van het plan en er bovendien tussen het plangebied en deze wegen al bebouwing aanwezig is. Beemstergroen en anderen hebben ter zitting toegelicht dat zij niet stellen dat het zicht op deze wegen door de nieuwe woningen afneemt. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ook deze kernkwaliteit niet door het plan wordt aangetast.
Het betoog faalt.
8.    Beemstergroen en anderen voeren aan dat de raad ten onrechte stelt dat het plangebied niet ligt binnen de begrenzing van de Stelling van Amsterdam. Voorts voeren zij aan dat ten onrechte is geconcludeerd dat de waarden "relatief grote openheid" en de "groene en relatief stille ring rond Amsterdam" niet meer zijn terug te brengen. Op dit moment bestaat er nog een groene buffer tussen Purmerend en de bebouwing van de Zuidoostbeemster. De al aanwezig bebouwing kan volgens hen geen vrijbrief zijn voor het bouwen van meer woningen. De Tuinhoek is volgens Beemstergroen en anderen in belangrijke mate nog groen en relatief open.
8.1.    De raad verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar kaart 5a behorende bij de PRV. Hierop ligt het plangebied buiten de begrenzing van het werelderfgoed "de Stelling van Amsterdam". Het plangebied maakt geen deel uit van het werelderfgoed. De raad heeft toegelicht dat omdat dit kaartje verschilt met het kaartje behorende bij het Barro, waarop het plangebied wel binnen de Stelling van Amsterdam ligt, hij daarom de effecten van het plan op de kernkwaliteiten van dit werelderfgoed toch heeft onderzocht. Door het bureau SVP architectuur en stedenbouw is geconcludeerd dat het plan hierop geen negatieve effecten heeft.
8.2.    In de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2449, is reeds geoordeeld dat de wetgever de begrenzing van de Stelling van Amsterdam bindend heeft vastgesteld en dat aan de provinciale wetgever niet de bevoegdheid toekomt om in de PRV de begrenzing van de Stelling van Amsterdam te wijzigen. Gelet daarop moet het kaartje bij het Barro als uitgangspunt worden genomen. Nu het plangebied hierop wel binnen de Stelling van Amsterdam ligt heeft de raad zich derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat het plangebied hier geen deel van uitmaakt. Er bestaat echter geen grond om het besluit waarbij het plan is vastgesteld hierom te vernietigen, nu de raad wel heeft beoordeeld of de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam door het plan worden aangetast. SVP heeft dit onderzocht en heeft in het rapport van 27 oktober 2016 gemotiveerd geconcludeerd dat het plan, met name vanwege de ligging van het plangebied, geen negatief effect heeft op de waarden van de Stelling van Amsterdam. Beemstergroen en anderen hebben dit rapport onvoldoende gemotiveerd weersproken. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zich op basis van dit rapport niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam niet aantast.
Het betoog faalt.
9.    Gezien het vorenstaande is het beroep, voor zover gericht tegen het plan ongegrond.
Het beroep tegen de omgevingsvergunning
10.    Beemstergroen en anderen hebben aan het beroep tegen de omgevingsvergunning geen gronden ten grondslag gelegd die hiervoor nog niet zijn behandeld. Nu de hiervoor behandelde beroepsgronden falen, is ook het beroep voor zover gericht tegen de omgevingsvergunning ongegrond.
Proceskosten
11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Hagen
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2017
603. Bijlage
Wettelijk kader
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Titel 2.13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
Artikel 2.13.1. (algemeen)
1 In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
erfgoed van uitzonderlijke universele waarde: gebied als bedoeld in artikel 2.13.2;
kernkwaliteiten: essentiële landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken van een erfgoed van uitzonderlijke universele waarde.
2 Deze titel is van toepassing op gronden binnen de grenzen van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Artikel 2.13.2. (begrenzing)
1 Als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde worden aangewezen:
a. Nieuwe Hollandse Waterlinie, waarvan de plaats indicatief geometrisch is vastgelegd in het GML-bestand bij dit besluit en is verbeeld op kaart 7;
b. Romeinse Limes, waarvan de plaats indicatief geometrisch is vastgelegd in het GML-bestand bij dit besluit en is verbeeld op kaart 7;
c. Werelderfgoed De Beemster, waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand bij dit besluit en is verbeeld op kaart 7;
d. Werelderfgoed De Stelling van Amsterdam, waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand bij dit besluit en is verbeeld op kaart 7.
2 Bij verordening werken de desbetreffende provinciale staten de begrenzing van de erfgoederen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, geometrisch nader uit.
Artikel 2.13.3. (kernkwaliteiten)
In bijlage 8 zijn voor ieder erfgoed van uitzonderlijke universele waarde de kernkwaliteiten in hoofdlijnen beschreven.
Artikel 2.13.4. (provinciale verordening)
1 Bij provinciale verordening worden de kernkwaliteiten uitgewerkt en geobjectiveerd.
2 Bij provinciale verordening worden in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten regels gesteld omtrent de inhoud van of de toelichting bij bestemmingsplannen en de inhoud van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Bij de verordening kunnen in het hiervoor genoemde belang tevens regels worden gesteld omtrent de inhoud van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken.
3 Bij de verordening worden in ieder geval regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan of omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maakt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan die de kernkwaliteiten, bedoeld in het eerste lid, aantasten.
Bijlage 8
Werelderfgoed De Beemster
1.    Het unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven, vroeg zeventiende-eeuwse (landschaps)architectonische geheel van de droogmakerij De Beemster, bestaande uit:
- het vierkante gridpatroon van wegen en waterlopen en rechthoekige percelen;
- de ringdijk en ringvaart (continuïteit en eenheid in vormgeving);
- het centraal gelegen dorp (Middenbeemster) op een assenkruis van wegen;
- bebouwing langs de wegen;
- de relatief hooggelegen wegen met laanbeplanting;
- de monumentale en typerende (stolp)boerderijen en restanten van buitens;
- de oude negentiende-eeuwse gemalen en molengangen;
- de structuur en het karakter van het (beschermde) dorpsgezicht van Middenbeemster;
2.    Grote openheid;
3.    Voor zover het werelderfgoed De Beemster samenvalt met het werelderfgoed De Stelling van Amsterdam, zijn de uitgewerkte universele waarden van het werelderfgoed De Stelling van Amsterdam tevens van toepassing op het werelderfgoed De Beemster.
Provinciale ruimtelijke verordening
Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied en voor windturbines
1 Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen  12, 13,13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:
a de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;
b de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
c de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
d de historische structuurlijnen;
e cultuurhistorische objecten
2 De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:
a de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
b de ordeningsprincipes van het landschap;
c de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
d de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
e de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.
3 Een bestemmingsplan dat voorziet in bestemmingen en regels die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines binnen de op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven herstructureringsgebieden mogelijk maken voldoet aan de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit zoals vermeld in het beleidskader wind op land (PS 15 december 2014).
4 In het kader van de bestemmingsplanprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies gevraagd over plannen met grote impact.
5 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de uitgangspunten als bedoeld in het
eerste en derde lid teneinde te garanderen dat de ruimtelijke kwaliteit toeneemt.
Artikel 20 UNESCO-werelderfgoederen van uitzonderlijke universele waarden
Als erfgoed van uitzonderlijke universele waarden wordt aangewezen:
a. Stelling van Amsterdam;
b. Beemster;
c. Nieuwe Hollandse Waterlinie;
d. Amsterdamse Grachtengordel.
De begrenzing van het Unesco-erfgoed van uitzonderlijke universele waarden is aangegeven op kaart 5a.
Artikel 21 Kernkwaliteiten uitzonderlijke Universele Waarden UNESCO-erfgoederen
Voor de gronden gelegen binnen de in artikel 20 genoemde erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden dienen in het bestemmingsplan regels te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van de uitzonderlijke universele waarde, zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.
Artikel 22 Ontwikkelingen binnen UNESCO-erfgoederen
1. Een bestemmingsplan mag uitsluitend voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen de gebieden als bedoeld in artikel 20 voor zover deze de kernkwaliteiten van de erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde behouden of versterken, als bedoeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zoals genoemd in artikel 15 en in bijlage 1 bij deze verordening.
2. In aanvulling op het gestelde in het eerste lid bevat het bestemmingsplan geen bestemmingen en regels die voorzien in:
a. een grootschalige stads- of dorpsontwikkelingslocatie of glastuinbouwlocatie dan wel een grootschalig bedrijventerrein of infrastructuurproject;
b. een project dat, of een activiteit die de uitgewerkte Uitzonderlijke Universele waarden van het Unesco-erfgoed van uitzonderlijke universele waarden "De Beemster", "De Stelling van Amsterdam", de "Amsterdamse grachtengordel" of de "Nieuwe Hollandse Waterlinie", aantast of doet verdwijnen.
3. Artikel 13, tweede lid, artikel 14 tweede lid en artikel 15 zijn van overeenkomstige toepassing op dit artikel.
4. In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, kan een bestemmingsplan hierin wel voorzien indien:
a. er sprake is van een groot openbaar belang;
b. er voldoende maatregelen worden getroffen om de nadelige effecten van de ontwikkeling op het behoud of de versterking van de uitgewerkte kernkwaliteiten te mitigeren of te compenseren;
c. het bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 13, tweede lid artikel 14, tweede lid;
d. het bestemmingsplan in overeenstemming is met de kwaliteitseisen zoals opgenomen in artikel 15 van deze verordening en;
e. er geen reële andere mogelijkheden zijn.
5 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de wijze waarop compensatie als bedoeld in het vierde lid plaatsheeft.