ECLI:NL:RVS:2018:3511
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunningen voor vreemdelingen
In deze zaak hebben vreemdelingen, aangeduid als vreemdeling 1 en vreemdeling 2, samen met hun minderjarige kinderen, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is gedaan in het kader van hun hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 augustus 2018, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waren afgewezen. De staatssecretaris had deze aanvragen op 13 oktober 2017 afgewezen, wat leidde tot de beroepen die door de rechtbank ongegrond zijn verklaard.
De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht om te bepalen dat zij niet mogen worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op hun hoger beroep. Daarnaast vroegen zij om opvang en verstrekkingen volgens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers gedurende deze periode. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de vreemdelingen in overweging genomen, met verwijzing naar eerdere uitspraken, en heeft geoordeeld dat het verzoek voor toewijzing in aanmerking komt.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens beslist dat de vreemdelingen niet mogen worden uitgezet totdat er een uitspraak is gedaan in hun hoger beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdelingen hebben gemaakt in verband met hun verzoek, tot een bedrag van € 501,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2018.