201800677/1/A2.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2017 in zaak nr. 17/4123 in het geding tussen:
[appellant]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2017 heeft de CSG een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het fonds) afgewezen.
Bij besluit van 2 juni 2017 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2018, waar [appellant], bijgestaan door zijn [moeder], mr. G.A.S. Maduro, advocaat te Rotterdam, en mr. M.J.G. Schroeder, advocaat te Voorburg, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De CSG kent uit het fonds onder meer uitkeringen toe aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
2. [appellant], geboren op 23 november 2004, heeft op 30 mei 2016 een uitkering uit het schadefonds aangevraagd omdat hij is mishandeld, waardoor hij schade heeft geleden. Volgens [appellant] heeft de politie hem in de oudejaarsnacht van 31 december 2015 op 1 januari 2016 (hierna: de oudejaarsnacht) hardhandig aangepakt, waardoor hij fysieke en psychische schade heeft opgelopen. Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft op 31 januari 2017 de aangifte van [appellant] geseponeerd. Het gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van 10 juli 2017 het beklag als bedoeld in artikel 12 Wetboek van Strafvordering, dat [appellant] daartegen heeft ingediend, afgewezen.
3. De CSG heeft de aanvraag afgewezen, omdat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg). Een politieambtenaar is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn of haar functie geweld of vrijheid beperkende middelen te gebruiken. Dit maakt dat een geweldshandeling van een politieambtenaar niet op voorhand als een opzettelijk tegen een persoon gepleegd geweldsmisdrijf kan worden aangemerkt. Het OM heeft de aangifte van [appellant] geseponeerd, omdat niet kan worden vastgesteld wat zich in de oudejaarsnacht precies heeft afgespeeld. Alleen de verklaring in de aangifte van [appellant] is onvoldoende om aan te nemen dat het politieoptreden onrechtmatig was en [appellant] daarom het slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, aldus het CSG.
De uitspraak van de rechtbank
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het CSG zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het onvoldoende objectieve aanwijzingen had om aan te nemen dat [appellant] het slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf en daarom in redelijkheid de aanvraag heeft kunnen afwijzen.
Het hoger beroep
5. [appellant] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen. Hij voert aan dat vaststaat dat hij in de oudejaarsnacht letsel heeft opgelopen als gevolg van politieoptreden. Hij voert verder aan dat het OM en de politie onzorgvuldig te werk zijn gegaan, door niet nauwkeurig te noteren wie verantwoordelijk is voor het tegen hem gebruikte geweld. Hij stelt dat hij van deze onzorgvuldige handelwijze in deze zaak geen nadeel mag ondervinden. [appellant] wijst erop dat volgens het beleid van het CSG een geweldsmisdrijf niet bewezen hoeft te worden, maar aannemelijk moet worden gemaakt. Hij voert aan dat niet is vastgesteld dat de politie in de oudejaarsnacht rechtmatig heeft gehandeld. Gelet hierop en nu het door hem geleden letsel vaststaat, kan volgens hem aannemelijk worden geacht dat hij slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
5.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg kunnen uit het schadefonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Bij de beoordeling van een aanvraag om een uitkering hanteert de CSG het beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (versie 1 maart 2017). Volgens paragraaf 1.1.4 van de beleidsbundel hoeft een geweldsmisdrijf niet bewezen te worden, maar moet dit aannemelijk worden gemaakt. De beoordeling bestaat uit de volgende elementen. In de eerste plaats is de feitelijke geweldshandeling van belang. Dit is de handeling waardoor het slachtoffer letsel opliep. Daarnaast moet voor de aannemelijkheid ook de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden voldoende duidelijk zijn. Een eigen verklaring van een slachtoffer is, als dat het enige is, onvoldoende om de aannemelijkheid vast te stellen. Het kan dus zo zijn dat het CSG aanvullende informatie nodig heeft. Dat is ook het geval als er aangifte is gedaan, maar de aangifte geen strafrechtelijk vervolg heeft gekregen omdat de zaak geseponeerd is. Objectieve aanwijzingen moeten de verklaring van het slachtoffer dan ondersteunen. Een objectieve aanwijzing is informatie van een objectieve andere bron dan het slachtoffer.
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1446) is het aan de aanvrager van een uitkering uit het schadefonds om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is geworden van een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. [appellant] is daarin niet geslaagd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de verklaring van [appellant] bij zijn aangifte over hetgeen in de oudejaarsnacht is gebeurd, geen steun vindt in andere objectieve gegevens en dat op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld of de politie in die nacht jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld. Het enkele feit dat [appellant] in de oudejaarsnacht geblesseerd is geraakt, betekent niet dat de politie jegens hem onrechtmatig geweld heeft gebruikt. Dat, zoals [appellant] aanvoert, niet is vastgesteld dat het politieoptreden in de oudejaarsnacht rechtmatig was, betekent niet dat aannemelijk is gemaakt dat [appellant] slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Het betoog faalt.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Verheij w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
507.