ECLI:NL:RVS:2018:3359

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
201707564/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor een chauffeurskaart

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 5 september 2017 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had een verzoek ingediend om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) ten behoeve van een chauffeurskaart, welke door de staatssecretaris op 3 oktober 2016 was afgewezen. De staatssecretaris baseerde deze afwijzing op verschillende justitiële gegevens die in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) waren vermeld, waaronder een veroordeling voor poging tot diefstal en een openstaande zaak wegens onverzekerd rijden. Na een ongegrond verklaard bezwaar door de staatssecretaris, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 6 september 2018 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.A.P.F. Hoens, en de minister door mr. N.M.L. van den Herik. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de relevante bepalingen uit de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 in overweging genomen. De rechtbank had geoordeeld dat de afwijzing van de VOG op juiste gronden was gedaan, en dat de Beleidsregels niet onjuist of onredelijk waren toegepast.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid tot de afwijzing van de VOG had kunnen komen, gezien de justitiële gegevens van [appellant]. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de eerdere verlening van een VOG aan de beoordeling van de huidige aanvraag niet in de weg stond. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201707564/1/A3.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 september 2017 in zaak nr. 17/166 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2016 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van een chauffeurskaart afgewezen.
Bij besluit van 15 december 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, en de minister, vertegenwoordigd door mr. N.M.L. van den Herik, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De van belang zijnde bepalingen uit de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) en de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (hierna: Beleidsregels) zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    Aan de afwijzing van de aanvraag om een VOG heeft de staatssecretaris de volgende relevante justitiële gegevens uit het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) ten grondslag gelegd:
- Een openstaande zaak wegens het als bestuurder onverzekerd rijden op 30 december 2011.
- Een veroordeling van 25 mei 2016 wegens poging tot diefstal in vereniging door middel van braak tot een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen waarvan 27 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Hiertegen is hoger beroep ingesteld.
- Een voorwaardelijk sepot op 15 augustus 2013 wegens heling op grond van ‘recente bestraffing’.
- Een in hoger beroep onherroepelijk geworden veroordeling van 2 april 2013 wegens diefstal in vereniging met braak en diefstal in vereniging tot een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken met een proeftijd van 2 jaar.
- Een strafbeschikking van 2 juli 2012 waarin een boete van € 85,00 is opgelegd wegens het vervoeren dan wel bij zich hebben van een inbrekerswerktuig.
De staatssecretaris heeft de afwijzing in bezwaar gehandhaafd. De veroordeling van 25 mei 2016 betreft een feit dat op 13 september 2015 heeft plaatsgevonden. Op 17 september 2015 is aan [appellant] weliswaar een VOG verleend, waarna hij direct is gaan werken als taxichauffeur, maar het feit van 13 september 2015 was toen niet in de beoordeling betrokken omdat het feit, hoewel het reeds had plaatsgevonden, destijds nog niet in het JDS stond vermeld. De staatssecretaris wijst erop dat een strafbaar feit pas in het JDS wordt vermeld als het feit is aangebracht bij het Openbaar Ministerie.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Beleidsregels een onjuiste interpretatie zijn van de artikelen 28 en 35 van de Wjsg. Op grond van het objectieve criterium wordt de aanvraag op voorhand afgewezen zonder te kijken naar het concrete risico voor de samenleving. Bijzondere omstandigheden komen weliswaar in het kader van het subjectieve criterium aan de orde, maar in dat kader vindt een uiterst marginale afweging plaats. Inwilliging vindt alleen plaats als de weigering evident disproportioneel is, aldus [appellant].
3.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de wijze waarop artikel 35 van de Wjsg in de Beleidsregels zijn beslag heeft gekregen niet onjuist of onredelijk is. In het kader van het subjectieve criterium kunnen alle relevante feiten en omstandigheden van het geval betrokken worden, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Uit het gebruik van de woorden "omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn" in paragraaf 3.3.1. van de Beleidsregels volgt dat de omstandigheden die bij de toetsing aan het subjectieve criterium een rol spelen, niet beperkt zijn tot de drie daar genoemde omstandigheden. Ook andere omstandigheden kunnen als overige omstandigheden van het geval bij de toetsing aan de hand van het subjectieve criterium worden betrokken. Dit is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in overeenstemming met artikel 35 van de Wjsg, waarin geen omstandigheden van de beoordeling zijn uitgesloten. Ten aanzien van de Beleidsregels VOG NP-RP 2008 en de Beleidsregels VOG NP-RP & IVB 2010, versies van het beleid die aan de hier van toepassing zijnde Beleidsregels voorafgingen, heeft de Afdeling reeds eerder overwogen (zie de uitspraken van 27 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL0709, en 14 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8753) dat deze beleidsregels de grenzen van de in artikel 35 van de Wjsg aan de staatssecretaris gegeven bevoegdheid niet te buiten gaan, en dat de staatssecretaris, in aanmerking genomen de in de beleidsregels vermelde belangen, in redelijkheid tot het vaststellen van dit beleid heeft kunnen komen. De belangen die zijn omschreven in de vorige versies van het beleid zijn dezelfde als die in de in deze zaak van toepassing zijnde Beleidsregels, zodat de jurisprudentie van de Afdeling ook hierop van toepassing is en ook dit beleid niet onredelijk moet worden geoordeeld.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de VOG hem had moeten worden verleend omdat hem eerder een VOG was verleend ondanks dat het feit van 13 september 2015 kort voor die verlening had plaatsgevonden. Dit feit is het enige verschil tussen de toen verleende VOG en de nu geweigerde VOG. De permante justitiële screening van taxichauffeurs is ingevoerd voor situaties waarin een chauffeur na de afgifte van de VOG een strafbaar feit pleegt. In dit geval hebben zich geen feiten voorgedaan sinds de verlening van de eerdere VOG en was er dus geen reden om de aanvraag af te wijzen, aldus [appellant].
4.1.    De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de omstandigheid dat [appellant] op 17 september 2015 een VOG is verleend niet maakt dat het feit dat op 13 september 2015 is gepleegd en waarvoor [appellant] op 25 mei 2016 is veroordeeld, niet in de beoordeling had mogen worden betrokken. Dit feit is bij de verlening van de eerdere VOG niet betrokken omdat het destijds nog niet was vermeld in het JDS. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat een eerdere verlening van een VOG aan een volledige en nieuwe beoordeling van een daarna ingediende aanvraag om een VOG in de weg staat. Elke aanvraag moet op de eigen merites worden beoordeeld, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Voor verlening van een VOG onder voorwaarden, zoals de gemachtigde van [appellant] ter zitting bij de Afdeling heeft bepleit, biedt de wet geen grondslag.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Niane-van de Put
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
805. BIJLAGE
Wjsg
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
Beleidsregels
Paragraaf 3
[…] Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1
Bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager wordt een terugkijktermijn in acht genomen. […]
Paragraaf 3.1.1
[…]
Van de terugkijktermijn van vier jaren wordt afgeweken indien:
[…]
b. de aanvraag voor een VOG samenhangt met een bijzondere wet of regeling waarin een andere termijn is opgenomen of samenhangt met de duur van een vergunning. In dat geval wordt aangesloten bij de duur van de vergunning of de in de desbetreffende wet- of regeling opgenomen termijn;
[…]
Paragraaf 3.1.2
Om te bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt wordt als uitgangspunt genomen:
a. de datum van rechterlijke uitspraak in eerste aanleg, of bij gebreke daarvan
b. de datum dat het Openbaar Ministerie een strafbeschikking heeft uitgevaardigd, of bij gebreke daarvan
c. de datum van de transactie zoals vermeld in het JDS, of bij gebreke daarvan
d. de datum dat het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren, of bij gebreke daarvan
e. de pleegdatum.
[…]
Paragraaf 3.2
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
[…]
Paragraaf 3.2.2
Het COVOG toetst of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
Paragraaf 3.2.3
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.3
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
[…]
Paragraaf 3.3.1
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
- de afdoening van de strafzaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
[…]
Screeningsprofielen VOG NP
[…]
De risicogebieden van het algemeen screeningsprofiel en de specifieke screeningsprofielen geven weer welke risico’s zich voor kunnen doen. De risico’s die worden benoemd zijn niet limitatief. Het is dus mogelijk dat een VOG wordt geweigerd op grond van een justitieel gegeven dat niet wordt vermeld in het risicogebied of het specifieke screeningsprofiel. […]
Taxibranche; chauffeurskaart
[…] Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van vijf jaren.
De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaakt worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag.
Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte van de houder van de chauffeurskaart. Het risico bestaat van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing van bijvoorbeeld de chauffeurskaart. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk  voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Deze houders kunnen ook omgaan met contant en giraal geld. Het risico van diefstal en verduistering is aanwezig.
[…]