ECLI:NL:RVS:2018:3335

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
201704787/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing wapenverlof door korpschef en staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een wapenverlof door de korpschef van politie en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvraag voor het wapenverlof werd op 16 september 2014 afgewezen, waarna [appellant] administratief beroep aantekende. De staatssecretaris verklaarde dit beroep op 13 juli 2016 gegrond, maar weigerde opnieuw het wapenverlof. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van [appellant] tegen deze beslissing op 26 april 2017 ongegrond. Hierop volgde het hoger beroep bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 oktober 2018 behandeld. [appellant] voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte twijfels had over de betrouwbaarheid van de schietvereniging waarvan hij lid was. De staatssecretaris stelde dat de schietvereniging zich niet aan de geldende wet- en regelgeving hield, wat leidde tot vrees voor misbruik van wapens en munitie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid het wapenverlof kon weigeren, gezien de twijfels over de schietvereniging.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet had overschreden. De Afdeling benadrukte dat zelfs geringe twijfel aan de verantwoordelijkheid van de aanvrager voldoende kan zijn om een wapenverlof te weigeren, vooral gezien het grote maatschappelijke veiligheidsbelang. Het verzoek van [appellant] om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen omstandigheden waren die een schadevergoeding rechtvaardigden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 oktober 2018.

Uitspraak

201704787/1/A3.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 april 2017 in zaak nr. 16/3893 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2014 heeft de korpschef van politie een aanvraag van [appellant] om een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie (hierna: wapenverlof) afgewezen.
Bij besluit van 13 juli 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellant] tegen het besluit van 16 september 2014 ingestelde beroep opnieuw gegrond verklaard, het besluit van 16 september 2014 vernietigd en het door [appellant] gevraagde verlof opnieuw geweigerd.
Bij uitspraak van 26 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister van Veiligheid en Justitie heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de minister hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.M.M. Jacobs, rechtsbijstandverlener te Grevenbicht, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R. Faasse, zijn verschenen.
Overwegingen
Regelgeving
1.    De tekst van de relevante artikelen uit de Wet wapens en munitie (hierna: de Wwm) is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Besluiten van de korpschef en de staatssecretaris
2.    [appellant] heeft op 29 juni 2014 een wapenverlof aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft [appellant] vermeld dat hij lid is van [schietvereniging].
3.    Bij het besluit van 16 september 2014 heeft de korpschef de aanvraag van [appellant] afgewezen. Daartegen heeft [appellant] administratief beroep ingesteld bij de staatssecretaris. Na vernietiging door de rechtbank van een eerder besluit op administratief beroep, heeft de staatssecretaris bij het besluit van 13 juli 2016 het administratief beroep opnieuw gegrond verklaard en het besluit van 16 september 2014 vernietigd. Vervolgens heeft hij het gevraagde wapenverlof wederom geweigerd. [schietvereniging] conformeert zich volgens de staatssecretaris niet aan de geldende wet- en regelgeving. Omdat deze schietvereniging niet de vereiste medewerking verleent, creëert zij daarmee feitelijk een situatie die misbruik van wapens en munitie eerder in de hand werkt. Het lidmaatschap van deze vereniging heeft ook zijn weerslag op de positie van [appellant] als aanvrager van een wapenverlof, aldus de staatssecretaris. Daarom heeft de staatssecretaris geen vertrouwen in [appellant] als verlofhouder en vreest hij voor misbruik als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wwm.
Aangevallen uitspraak
4.    De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris het door [appellant] gevraagde verlof in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Er zijn aanwijzingen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de schietvereniging. Doordat [schietvereniging] niet de vereiste medewerking heeft verleend, is feitelijk een situatie gecreëerd waarbij misbruik van wapens en munitie eerder in de hand wordt gewerkt dan dat het wordt bestreden. Het lidmaatschap van de schietvereniging heeft gevolgen voor de aanvraag van [appellant], in die zin dat de staatssecretaris wegens dit lidmaatschap in twijfel mocht trekken of [appellant] als verlofhouder verantwoordelijk met wapens zal omgaan. Hier doet niet aan af dat [appellant] ten tijde van de aan de schietvereniging verweten gedragingen nog geen lid was van deze vereniging. Het door de vereniging als gevolg van deze gedragingen gecreëerde klimaat blijft voortduren en daarmee ook de twijfel ten aanzien van [appellant], aldus de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het standpunt van de staatssecretaris over de betrouwbaarheid van [schietvereniging] geen gevolgen mag hebben voor leden van die vereniging. Hij voert aan dat gedragingen van het bestuur van de vereniging niet aan hem mogen worden toegerekend. Ten tijde van die gedragingen was hij nog geen lid van de schietvereniging. Bovendien hebben leden van de vereniging doorgaans geen weet van gedragingen van het bestuur. Het is onredelijk om bij iedereen die ooit op enige manier met de schietvereniging te maken heeft gehad, vrees voor misbruik aan te nemen. Voorts is aan de schietvereniging en aan verschillende leden van de schietvereniging inmiddels weer een wapenverlof verleend door de korpschef, aldus [appellant].
5.1.    De staatssecretaris heeft zich over het criterium 'vrees voor misbruik' op het standpunt gesteld dat ten tijde van het besluit van 13 juli 2016 aanwijzingen bestonden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van [schietvereniging]. Volgens de staatssecretaris wenste [schietvereniging] zich niet te conformeren aan voorschriften die de veiligheid in de schietsport bevorderen. Zo weigerde [schietvereniging] voor de verlening van het verenigingsverlof essentiële gegevens te verstrekken over de schietbanen waar de vereniging het sportschieten beoefent en de plaats waar de wapens zullen worden bewaard. Het lidmaatschap van juist die schietvereniging leverde twijfel op over de betrouwbaarheid van leden die in dat verenigingsverband de schietsport beoefenen, aldus de staatssecretaris
5.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2440), is de staatssecretaris met deze invulling van het criterium 'vrees voor misbruik' de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet te buiten gegaan. In dit kader is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, van belang dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2965) tegen de achtergrond van het grote maatschappelijke veiligheidsbelang reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het verlof voldoende reden is om een verlof te weigeren, op voorwaarde dat deze twijfel onderbouwd en objectief toetsbaar is. Lidmaatschap van een vereniging die zich niet aan essentiële voorschriften ter bevordering van de veiligheid van de schietsport wenst te conformeren, kan zijn weerslag hebben op de positie van de aanvrager van een wapenverlof en kan daarom worden betrokken bij de beoordeling van het criterium 'vrees voor misbruik'. Thans voegt de Afdeling daaraan toe dat daarvoor niet is vereist dat de aanvrager betrokken is geweest bij of invloed heeft gehad op de handelwijze van de schietvereniging.
5.3.    De minister heeft stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat [schietvereniging] zich niet aan essentiële voorschriften ter bevordering van de veiligheid van de schietsport wenst te conformeren. Het betreft het besluit van de korpschef van 21 mei 2014 tot weigering van een verenigingsverlof voor [schietvereniging], een toelichting op die weigering die is gegeven in het kader van het door [schietvereniging] ingestelde administratief beroep en een besluit van de staatssecretaris van 11 december 2014 waarbij het administratief beroep ongegrond is verklaard. Voorts betreft het correspondentie tussen de politie en de gemachtigde van [schietvereniging] over het ten behoeve van het besluit op de aanvraag om een verenigingsverlof verstrekken van gegevens over de schietbanen en de bewaarplaatsen van de verenigingswapens. Uit deze stukken kan worden afgeleid dat, anders dan [appellant] stelt, [schietvereniging] niet slechts 'een formuliertje niet heeft ingevuld'. Uit de stukken volgt dat [schietvereniging] meermalen uitdrukkelijk is gevraagd om gegevens te verstrekken over de schietbaan en de bewaarplaatsen van de wapens, waarbij ook te kennen is gegeven dat en waarom deze informatie nodig is voor het houden van toezicht op houders van een wapenverlof. Uit de stukken volgt dat [schietvereniging] de gevraagde gegevens bewust niet heeft verstrekt. Met deze stukken is het standpunt van de staatssecretaris dat [schietvereniging] zich niet aan essentiële voorschriften ter bevordering van de veiligheid van de schietsport wenst te conformeren afdoende onderbouwd.
5.4.    De aan [schietvereniging] en verschillende leden van [schietvereniging] verleende verloven dateren van na het besluit van de staatssecretaris van 13 juli 2016. Klaarblijkelijk heeft [schietvereniging] toen wel alle noodzakelijke gegevens verstrekt, zodat de eerdere grond voor weigering van het verenigingsverlof zich niet voordeed. De weerslag daarvan op aanvragen om wapenverloven van leden van [schietvereniging] deed zich daardoor ook niet meer voor. Deze nieuwe feiten en omstandigheden leiden er echter niet toe dat de weigering bij het besluit van 13 juli 2016 om [appellant] een wapenverlof te verlenen, ondeugdelijk is. Het stond en staat [appellant] vrij om een nieuwe aanvraag om een wapenverlof in te dienen.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Verzoek om schadevergoeding
7.    [appellant] verzoekt de staatssecretaris om de minister te veroordelen tot vergoeding van door hem geleden schade, bestaande uit de stallingskosten voor zijn wapens en alle overige gevolgschade.
7.1.    Uit de ongegrondverklaring van het hoger beroep en de bevestiging van de aangevallen uitspraak volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen omstandigheden voordoet op grond waarvan een veroordeling tot vergoeding van geleden schade kan worden uitgesproken. Het verzoek daartoe zal reeds daarom worden afgewezen.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Borman    w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
640.
BIJLAGE
Wet wapens en munitie, zoals die luidde ten tijde van belang
Artikel 7
1 De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen worden, onverminderd de bijzondere gronden tot weigering daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, geweigerd indien:
[…];
c. er reden is om te vrezen dat daarvan dan wel van wapens of munitie misbruik zal worden gemaakt;
[…].
Artikel 26
1. Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen die houder zijn van:
a. een verlof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, voor zover dit verlof reikt;
[…].
Artikel 28
1. Verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie wordt, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verleend door de korpschef.
2. Een verlof wordt verleend indien:
a. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;
b. de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen;
c. de aanvrager tenminste de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, behoudens afwijking voor leden van een schietvereniging.
[…]