ECLI:NL:RVS:2018:3231

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018
Zaaknummer
201807061/1/V3 en 201807061/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die op 4 juli 2018 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling werd genomen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 23 augustus 2018 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Nouta, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening tegen zijn feitelijke uitzetting.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De aangevoerde gronden zijn niet van zodanige aard dat zij vragen oproepen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. Het hoger beroep is derhalve kennelijk ongegrond en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen grond is voor het oordeel dat de rechtmatigheid van de overdracht en de wijze waarop deze wordt geëffectueerd in twijfel kan worden getrokken. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 oktober 2018.

Uitspraak

201807061/1/V3 en 201807061/2/V3.
Datum uitspraak: 2 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 23 augustus 2018 in zaak nr. NL18.12644 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 23 augustus 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Nouta, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Daarnaast heeft de vreemdeling krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.    Het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting en het daarmee samenhangende verzoek om voorlopige voorziening zijn ingediend hangende het hoger beroep in de procedure over het besluit van 4 juli 2018. Onder deze omstandigheden staat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788, tegen de feitelijke overdracht geen bezwaar open.
Het door de vreemdeling gemaakte bezwaar en het daarmee samenhangende verzoek worden aangemerkt als een aanvulling op het ingediende verzoek om voorlopige voorziening.
4.    Gelet op hetgeen hiervoor onder 1. is overwogen en omdat in hetgeen de vreemdeling aan zijn aldus aangevulde verzoek ten grondslag heeft gelegd geen grond is gelegen voor het oordeel dat niet langer van de rechtmatigheid van de overdracht en de wijze waarop deze wordt geëffectueerd, kan worden uitgegaan, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Vonk
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2018
345.