ECLI:NL:RVS:2018:3231
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die op 4 juli 2018 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling werd genomen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 23 augustus 2018 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Nouta, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening tegen zijn feitelijke uitzetting.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De aangevoerde gronden zijn niet van zodanige aard dat zij vragen oproepen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. Het hoger beroep is derhalve kennelijk ongegrond en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen grond is voor het oordeel dat de rechtmatigheid van de overdracht en de wijze waarop deze wordt geëffectueerd in twijfel kan worden getrokken. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 oktober 2018.