ECLI:NL:RVS:2018:3175

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
201805643/1/V1 en 201805643/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en verzoek om voorlopige voorziening

Op 1 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was op 7 februari 2017 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 4 januari 2018 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 19 juni 2018 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Postma, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

In de uitspraak van de voorzieningenrechter werd ingegaan op de grieven van de vreemdeling, waaronder de klacht dat de rechtbank niet had getoetst op de door de staatssecretaris aangevoerde feiten en omstandigheden met betrekking tot de schrijnendheid van de situatie van de vreemdeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de rechtsvraag die in de grief werd opgeworpen al eerder was beantwoord in een uitspraak van 24 september 2018. De voorzieningenrechter concludeerde dat de grief niet kon leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201805643/1/V1 en 201805643/2/V1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 19 juni 2018 in zaak nr. 18/108 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 4 januari 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juni 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Postma, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de eerste grief klaagt de vreemdeling onder meer dat de rechtbank ten onrechte niet heeft getoetst op welke wijze de staatssecretaris de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden in het kader van zijn beroep op schrijnendheid heeft gewogen. Ter onderbouwing verwijst hij naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 6 april 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:7515.
1.1.    De in deze grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 24 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3090, beantwoord. Uit de overwegingen in die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de grief niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.    Wat overigens in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Oei
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2018
670-862.