ECLI:NL:RVS:2018:3175
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en verzoek om voorlopige voorziening
Op 1 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was op 7 februari 2017 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 4 januari 2018 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 19 juni 2018 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Postma, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
In de uitspraak van de voorzieningenrechter werd ingegaan op de grieven van de vreemdeling, waaronder de klacht dat de rechtbank niet had getoetst op de door de staatssecretaris aangevoerde feiten en omstandigheden met betrekking tot de schrijnendheid van de situatie van de vreemdeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de rechtsvraag die in de grief werd opgeworpen al eerder was beantwoord in een uitspraak van 24 september 2018. De voorzieningenrechter concludeerde dat de grief niet kon leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.