201710179/1/V6.
Datum uitspraak: 3 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 november 2017 in zaken nrs. 16/7823 en 16/7860 in het geding tussen:
appellanten
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 16 november 2015 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van appellanten ingetrokken.
Bij besluiten van 24 oktober 2016 en 16 november 2016 heeft de staatssecretaris het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 november 2017 heeft de rechtbank de door appellanten daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2018, waar appellanten, bijgestaan door mr. J. de Jong, advocaat te Gorinchem, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door drs. J.M. Sidler, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
Inleiding
2. Voor de verblijfsrechtelijke voorgeschiedenis verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:3143. Appellanten hebben op 20 maart 2003 verzoeken om het Nederlanderschap ingediend. Bij koninklijke besluiten van 1 april 2004 is aan appellanten het Nederlanderschap verleend. De uitspraak gaat over de vraag of de intrekking van het Nederlanderschap van appellanten gerechtvaardigd is. Identiteitsfraude
3. Niet in geschil is dat appellanten in de verzoeken om naturalisatie gebruik hebben gemaakt van onjuiste persoonsgegevens en dat zij in de toelatingsprocedure naast het opgeven van een onjuiste identiteit hun verblijf en asielprocedure in Duitsland hebben verzwegen.
4. Appellanten betogen dat de rechtbank niet in het midden mocht laten of het standpunt van de staatssecretaris dat tegen hun verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland bedenkingen bestaan, de intrekking van het Nederlanderschap kan dragen. Door dat wel in het midden te laten heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris ook bij bekendheid met de juiste identiteit op basis van het traumatabeleid hun vergunningen tot verblijf zonder beperking zou hebben verleend.
4.1. De intrekking van het Nederlanderschap van appellanten heeft de staatssecretaris niet alleen gebaseerd op het verstrekken van onjuiste gegevens over hun identiteit in de verzoeken om naturalisatie, maar ook op de omstandigheid dat zij door identiteitsfraude bij de aanvraag om toelating als vluchteling en een vergunning tot verblijf op basis van de Vreemdelingenwet (oud) de onderzoeksmogelijkheden naar hun eerder verblijf in Duitsland en de daar gevoerde asielprocedure onmogelijk hebben gemaakt. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat als ten tijde van de verzoeken om naturalisatie bekend was geweest dat zij zich in de verblijfsrechtelijke procedure hadden bediend van een valse identiteit, hun nooit het Nederlanderschap zou zijn verleend. Appellanten wisten immers of konden vermoeden dat het vermelden van de juiste identiteit en de asielprocedure in Duitsland van groot belang was voor de beoordeling van de verzoeken om naturalisatie. Dit geldt nog sterker in dit geval omdat de gebeurtenissen die de vreemdelingen aan hun asielverzoeken ten grondslag hebben gelegd niet in Turkije hebben plaatsgevonden in de periode die zij in het kader van de asielaanvragen hebben genoemd, omdat zij toen al in Duitsland verbleven. Dit betekent dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat er tegen het verblijf van appellanten voor onbepaalde tijd in Nederland bedenkingen bestaan. Gegeven de identiteitsfraude heeft de staatssecretaris, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, het Nederlanderschap van appellanten niet ten onrechte ingetrokken. De rechtbank heeft daarbij het standpunt van de staatssecretaris dat de persoonlijke belangen van appellanten niet opwegen tegen het algemeen belang dat ermee is gediend dat het Nederlanderschap alleen op juiste gronden wordt verkregen, terecht in stand gelaten.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Groeneweg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2018
32. BIJLAGE
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 8
1. Voor verlening van het Nederlanderschap (..) komt slechts in aanmerking de verzoeker
(..)
b. tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in (..) Nederland (..) geen bedenkingen bestaan;
Artikel 14
1. Onze Minister kan de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap intrekken, indien zij berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. De intrekking werkt terug tot het tijdstip van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. De intrekking is niet mogelijk indien sedert de verkrijging of verlening een periode van twaalf jaar is verstreken.
(..)
Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap
14-1. Toelichting ad artikel 14, eerste lid
(..)
paragraaf 2. Algemeen
De Minister van Justitie kan besluiten tot intrekking van het Nederlanderschap indien de optant of de naturalisandus in het kader van de optie of naturalisatieprocedure een valse verklaring heeft afgelegd, bedrog heeft gepleegd of relevante feiten heeft verzwegen. De wetgever heeft met de woorden "valse verklaring of bedrog" aansluiting gezocht bij titel XII WvSr (valsheid in geschriften) en bij artikel 3:44 BW (vernietigbaarheid van een rechtshandeling die tot stand is gekomen door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden). Bij "het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit" moet worden gedacht aan het verzwijgen van feiten, waarvan de betrokkene weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat ze van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de optieverklaring of het verzoek om naturalisatie. De intrekking van het Nederlanderschap is geen sanctie voor de frauduleuze handelingen, maar heeft tot doel dat de gevolgen van het frauduleus handelen worden gecorrigeerd.