ECLI:NL:RVS:2018:3080

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
201707771/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • J.J. van Eck
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel op basis van seksuele gerichtheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 21 september 2017 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaarde. De vreemdeling had haar aanvraag gebaseerd op de stelling dat zij wegens haar seksuele gerichtheid niet kan terugkeren naar Zambia. De staatssecretaris had deze aanvraag op 19 juni 2017 afgewezen, omdat hij de gestelde seksuele gerichtheid ongeloofwaardig achtte.

De rechtbank had in haar uitspraak de afwijzing van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat er een nieuw besluit moest komen, waarbij de staatssecretaris rekening moest houden met de overwegingen van de rechtbank. De staatssecretaris ging echter in hoger beroep tegen deze uitspraak. In het hoger beroep heeft de staatssecretaris betoogd dat de rechtbank ten onrechte de geloofwaardigheid van de vreemdeling's seksuele gerichtheid heeft beoordeeld en dat zij niet voldoende rekening heeft gehouden met de argumenten die hij in zijn besluit had aangevoerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet alle relevante argumenten van de staatssecretaris had meegenomen in haar beoordeling, en dat de vreemdeling zelf ook haar seksuele gerichtheid aannemelijk moet maken aan de hand van haar eigen verklaringen. De beslissing van de Afdeling benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de geloofwaardigheid van asielaanvragen, vooral wanneer deze zijn gebaseerd op persoonlijke omstandigheden zoals seksuele gerichtheid.

Uitspraak

201707771/1/V2.
Datum uitspraak: 19 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 21 september 2017 in zaak nr. NL17.3861 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 21 september 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, advocaat te Breda, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het besluit van 19 juni 2017 betreft de afwijzing van een opvolgende asielaanvraag. Daaraan heeft de vreemdeling ten grondslag gelegd dat zij wegens haar seksuele gerichtheid niet kan terugkeren naar Zambia. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat hij de gestelde seksuele gerichtheid van de vreemdeling ongeloofwaardig acht.
2.    In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, gelet op de samenhang tussen beide procedures, in de gegrondverklaring van het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van haar asielaanvraag in de vorige procedure ten onrechte aanleiding heeft gezien ook het beroep van de vreemdeling in deze procedure gegrond te verklaren. Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:3000, heeft de Afdeling het hoger beroep van de staatssecretaris tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 september 2017, in zaak nr. 16/26825, in de vorige procedure van de vreemdeling gegrond verklaard en die uitspraak vernietigd.
De grief slaagt.
3.    In zijn tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling gesteld seksuele gerichtheid te weinig waarde heeft gehecht aan wat de vreemdeling heeft aangevoerd over de in Nederland ontstane liefdesrelatie met haar partner en aan de in beroep overgelegde beëdigde verklaring die deze partner op 13 juli 2017 bij de notaris heeft afgelegd. De staatssecretaris voert hiertoe aan dat de rechtbank aldus bij haar oordeel niet de volledige motivering heeft betrokken die hij in het besluit ten grondslag heeft gelegd aan zijn standpunt dat de seksuele gerichtheid van de vreemdeling niet geloofwaardig is. Daarbij wijst hij erop dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde seksuele gerichtheid de eigen verklaringen van een vreemdeling uitgangspunt zijn.
3.1.    De staatssecretaris heeft in het besluit en het daarin ingelaste voornemen gemotiveerd uiteengezet waarom in het licht van de verklaringen van de vreemdeling over het proces van bewustwording en zelfacceptatie de gestelde seksuele gericht niet geloofwaardig is. De staatssecretaris betoogt terecht dat de rechtbank heeft nagelaten deze argumenten in haar oordeel te betrekken. Daar komt bij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat verklaringen van derden weliswaar kunnen dienen als ondersteuning van een gestelde seksuele gerichtheid, maar dat dit onverlet laat dat een vreemdeling (ook) zelf tegenover de staatssecretaris aan de hand van haar verklaringen haar seksuele gerichtheid aannemelijk moet maken (vergelijk uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1256).
De grief slaagt.
4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak krachtens artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 21 september 2017 in zaak nr. NL17.3861;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bossmann
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018
363-869.