ECLI:NL:RVS:2018:307

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
201700430/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor drijvend waterterras in Leiden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 december 2016, waarin de rechtbank de omgevingsvergunning voor een drijvend waterterras ter hoogte van de Hoogstraat 1a te Leiden heeft vernietigd. Het college Horeca Exploitatiemaatschappij Annie’s B.V. had op 3 november 2015 een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van dit terras. De rechtbank oordeelde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende was. De appellanten, Stadsrederij Rembrandt B.V. en Sleepdienst en Handelsonderneming Groenen B.V., evenals de Historische Vereniging Oud Leiden en de Vereniging Het Waterambacht Leiden, stelden dat de uitbreiding van het terras hun belangen schaadt en dat de vergunning niet had mogen worden verleend zonder een gedegen onderzoek naar de gevolgen voor de doorvaarbaarheid van de Leidse binnenwateren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de hoger beroepen van Rembrandt en Groenen en Oud Leiden gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van Annie’s. De Afdeling oordeelde dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de gevolgen van het terras voor de doorvaarbaarheid en dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten. De Afdeling heeft ook de proceskosten voor de betrokken partijen toegewezen.

Uitspraak

201700430/1/A1.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    Stadsrederij Rembrandt B.V. en Sleepdienst en Handelsonderneming Groenen B.V. (hierna: Rembrandt en Groenen), beiden gevestigd te Leiden,
2.    de Historische Vereniging Oud Leiden en de Vereniging Het Waterambacht Leiden (hierna: Oud Leiden en Het Waterambacht), beiden gevestigd te Leiden,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 december 2016 in zaken nrs. 15/9067 en 15/9153 in het geding tussen:
Oud Leiden en Het Waterambacht,
Rembrandt en Groenen
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2015 heeft het college Horeca Exploitatiemaatschappij Annie’s B.V. (hierna: Annie’s) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een drijvend waterterras ter hoogte van de Hoogstraat 1a te Leiden.
Bij uitspraak van 6 december 2016 heeft de rechtbank het door Oud Leiden daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard, de door Het Waterambacht en Rembrandt en Groenen daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 7 juli 2015 (lees: 3 november 2015) vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Rembrandt en Groenen en Oud Leiden en Het Waterambacht hoger beroep ingesteld.
Annie’s en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Oud Leiden en Het Waterambacht, Annie’s en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2017, waar Rembrandt en Groenen, vertegenwoordigd door mr. R.Th.G. van der Veldt, advocaat te Leiden, Oud Leiden en Het Waterambacht, vertegenwoordigd door drs. G.J.H.C. Kramer, A. Brandenburg en J.P.R.M. Steegh, bijgestaan door mr. J.J. Turenhout, advocaat te Alphen aan den Rijn, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Kooij, vergezeld door mr. A.J.A. Onderwater en R. Riessen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Annie’s, vertegenwoordigd door M.J. Huisman, bijgestaan door S. Meijerink en mr. N.A.M. Geraedts, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het in het bouwplan voorziene, op pontons drijvende, terras vervangt het bestaande terras van horecagelegenheid Annie’s. Het bestaande terras ligt op dekschuiten en heeft een omvang van ongeveer 150 m². Het drijvende terras inclusief looppad heeft een oppervlakte van ongeveer 515 m² en ligt in het centrum van Leiden, op de splitsing van de Rijn in de Oude en Nieuwe Rijn. Het rondom het drijvende terras voorziene looppad zal openbaar toegankelijk zijn.
Vaststaat dat het drijvende terras in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming "Water" en de daarvoor geldende bouwvoorschriften als bedoeld in het bestemmingsplan "Stadsvernieuwingsplan Aalmarkt e.o.". Voorts staat vast dat het drijvende terras voor de als rijksmonument aangewezen werfkelders, waarin horecagelegenheid Annie’s zich bevindt, zal worden geplaatst. Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. Voorts heeft het college met toepassing van artikel 2.15 van de Wabo omgevingsvergunning verleend voor wijzigen van een rijksmonument.
De rechtbank heeft overwogen dat het aan het besluit van 3 november 2015 ten grondslag liggende rapport van Goudappel Coffeng van 4 augustus 2014 op onderdelen onvolledig is. Zo heeft Goudappel Coffeng de vaarroute vanuit de Oude Rijn niet onderzocht en de gevolgen van de diagonale vaaropening van de Catharinabrug niet (kenbaar) bij haar rapport betrokken, zoals volgt uit het door Rembrandt en Groenen overgelegde rapport van AnteaGroup van 10 februari 2016. Om deze reden heeft de rechtbank de beroepen van Het Waterambacht en Rembrandt en Groenen gegrond verklaard en het besluit van 3 november 2015 vernietigd. In de reactie van Goudappel Coffeng van 13 juni 2016 heeft de rechtbank aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 3 november 2015 in stand te laten.
Rembrandt en Groenen, die het vaarwater in Leiden beroepsmatig gebruiken, vrezen dat hun rondvaartboten, sleepboten en dekschuiten door de vergroting van het terras en de slingerbeweging die zij als gevolg daarvan moeten maken, de wal, het monumentale Waaghoofd of het terras zullen raken. Oud Leiden en Het Waterambacht vrezen voor een onaanvaardbare aantasting van het beschermd stadsgezicht.
Procesorde
2.    Het betoog van Oud Leiden en Het Waterambacht dat zij ten onrechte hun pleitnota niet in zijn geheel hebben mogen voordragen dan wel overleggen ter zitting van de rechtbank, faalt. Ingevolge artikel 8:61, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de voorzitter de leiding van de zitting. Het was derhalve aan de voorzitter om de orde ter zitting te bepalen. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat op de zitting eerst wordt begonnen met het stellen van vragen en partijen daarna de gelegenheid krijgen in te gaan op punten die nog niet behandeld zijn, zoals in dit geval volgens Oud Leiden en Het Waterambacht ook is gebeurd.
Verklaring van geen bedenkingen
3.    Rembrandt en Groenen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college, gelet op de motie "Terrassen op het water staan op boot", de verklaring van geen bedenkingen van de raad van 1 oktober 2015 niet aan het besluit van 3 november 2015 ten grondslag had mogen leggen.
3.1.    De raad heeft het college op 1 oktober 2015 per motie verzocht om met ingang van 2 oktober 2015 binnen het Leidse beschermde stadsgezicht alleen nog terrassen op water toe te staan wanneer deze zijn gelegen op (historische) dekschuiten. Zoals het college terecht stelt, betekent dit niet dat de door de raad op 1 oktober 2015 afgegeven verklaring van geen bedenkingen niet aan het besluit van 3 november 2015 ten grondslag had mogen worden gelegd. Voor het oordeel dat de motie ook betrekking heeft op het in het bouwplan voorziene terras, bestaat geen grond. De raad had de verklaring van geen bedenkingen in dat geval immers niet afgegeven. Bovendien heeft hij de verklaring van geen bedenkingen niet ingetrokken.
Het betoog faalt.
Ruimtelijke onderbouwing
4.    Rembrandt, Groenen, Oud Leiden en Het Waterambacht betogen dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 3 november 2015 in stand heeft gelaten. Daartoe voeren Rembrandt en Groenen aan dat dit besluit niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De noodzaak van de uitbreiding van het terras is niet aangetoond en de belangen van de bedrijfsmatige vaarwatergebruikers zijn niet meegenomen. Dit gebrek is volgens Rembrandt en Groenen niet geheeld door de reactie van Goudappel Coffeng van 13 juni 2016. Volgens Rembrandt en Groenen heeft het college onvoldoende rekening gehouden met het feitelijke bedrijfsmatige gebruik van het water waarop het terras is voorzien. De rapporten van Goudappel Coffeng van 4 augustus 2014 en 13 juni 2016 gaan uit van ideale vaarlijnen van fictieve boten zonder breedtemarges, aldus Rembrandt en Groenen.
Oud Leiden en Het Waterambacht betogen dat het meubilair en de parasols op het terras het zicht op het beschermd stadsgezicht belemmeren. Voorts is de veiligheid van voetgangers op het looppad onvoldoende gewaarborgd en is er onvoldoende wachtruimte voor boten om zich bij drukte te kunnen opstellen. Verder zijn de gestelde economische en publieke belangen bij verlening van de vergunning niet cijfermatig of anderszins onderbouwd, aldus Oud Leiden en Het Waterambacht.
4.1.    Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het relativiteitsvereiste, als bedoeld in het hiervoor geciteerde artikel, aan Oud Leiden kan worden tegengeworpen voor zover haar beroepsgronden betrekking hebben op de doorvaarbaarheid van de Leidse binnenwateren.
4.2.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is het plaatsen van parasols geen onderdeel van de aanvraag. De gevolgen daarvan staan in deze procedure derhalve niet ter beoordeling.
Voor het oordeel dat de veiligheid van de voetgangers op het looppad onvoldoende is gewaarborgd, bestaat geen grond. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, is deze situatie niet anders dan op vele andere plekken in de stad. Voetgangers dienen de gebruikelijke voorzichtigheid in acht te nemen.
Anders dan Rembrandt en Groenen stellen, heeft het college voldoende gemotiveerd wat de economische en maatschappelijke belangen bij het voorziene terras zijn. De noodzaak van de uitbreiding van het terras hoeft niet te worden aangetoond.
Het betoog faalt in zoverre.
4.3.    Ter zitting is gebleken dat het aan het besluit van 3 november 2015 ten grondslag liggende rapport van Goudappel Coffeng van 4 augustus 2014 in opdracht van Annie’s is opgesteld, alsmede de nadere reactie van Goudappel Coffeng van 13 juni 2016. Rembrandt en Groenen hebben een tegenrapport ingebracht van AnteaGroup van 10 februari 2016 en een nadere reactie van AnteaGroup van 5 oktober 2016. Deze rapporten en nadere reacties gaan in op de doorvaarbaarheid van het water na realisering van het terras. De conclusies van Goudappel Goffeng en AnteaGroup staan lijnrecht tegenover elkaar. Volgens Goudappel Coffeng levert de uitbreiding van het terras geen extra beperking van de vaarroutes tussen de Catharinabrug en de Visbrug en de Catharinabrug en de Sint Jansbrug op. Volgens AnteaGroup gaat Goudappel Goffeng enkel uit van rondvaartboten. Schepen die groter zijn dan rondvaartboten kunnen, zeker bij drukte op het water, de slingerbeweging niet maken zonder schade aan te richten aan de wal, het monumentale Waaghoofd of het voorziene terras, aldus AnteaGroup.
Het college heeft ter zitting toegelicht dat het in afwachting is van een rapport over de drukte op de Leidse binnenwateren. Zo nodig dienen in verband met de drukte op de Leidse binnenwateren in de (nabije) toekomst verkeersmaatregelen te worden genomen, aldus het college. Eerst in mei 2018 wordt dit rapport verwacht.
Gelet op de lijnrecht tegenover elkaar staande conclusies van Goudappel Goffeng en AnteaGroup en het lopende onderzoek naar de drukte op de Leidse binnenwateren, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 3 november 2015 ten onrechte in stand heeft gelaten. Naar het oordeel van de Afdeling ligt het op de weg van het college om een onafhankelijk deskundige opdracht te geven om de gevolgen van het in het bouwplan voorziene terras voor de doorvaarbaarheid van de Leidse binnenwateren te beoordelen. Deze deskundige dient, met inachtneming van de drukte op de Leidse binnenwateren in het pleziervaartseizoen, de gevolgen in kaart te brengen van het in het bouwplan voorziene terras voor de doorvaarbaarheid van de Leidse grachten, met name bij de splitsing van de Rijn in de Oude en Nieuwe Rijn en nabij de Catharinabrug, de Visbrug en de Sint Jansbrug, met rondvaartboten, sleepboten en dekschuiten. Zonder een dergelijk onderzoek kan, gelet op de lijnrecht tegenover elkaar staande conclusies van Goudappel Goffeng en AnteaGroup en het lopende onderzoek naar de drukte op de Leidse binnenwateren, niet gesproken worden van een zorgvuldig genomen besluit als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt in zoverre.
Alternatieven
5.    Voor zover Rembrandt en Groenen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieven, faalt dit betoog. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Zoals het college heeft toegelicht, kan met het voorstel van Rembrandt en Groenen geen gelijkwaardig resultaat worden bereikt, reeds omdat het daarin voorgestelde terras niet dezelfde omvang heeft als het terras waarin het bouwplan voorziet.
Aantasting beschermd stadsgezicht
6.    Oud Leiden en Het Waterambacht betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de aantasting van het beschermd stadsgezicht als gevolg van het voorziene terras niet onaanvaardbaar is. Daartoe voeren zij aan dat van een beperkte wijziging van het beschermd stadsgezicht geen sprake is. De wijziging van het beschermd stadsgezicht betreft veel meer dan het zicht op de werfkelders, aldus Oud Leiden en Het Waterambacht.
6.1.    Niet in geschil is dat het gehele gebied binnen de Leidse singels is aangewezen als beschermd stadsgezicht Leiden binnen de Singels. Het in het bouwplan voorziene terras ligt in dit beschermd stadsgezicht. Zoals volgt uit de ruimtelijke onderbouwing, is het handhaven van het bestaande open water en de beleving daarvan van het grootste belang voor het beschermd stadsgezicht. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, heeft het in het kader van de beantwoording van de vraag in hoeverre het terras het beschermd stadsgezicht zal aantasten, gekeken naar de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en naar de bestaande situatie en vervolgens een vergelijking gemaakt met het in het bouwplan voorziene terras. Het bestemmingplan biedt de mogelijkheid voor een terras op twee dekschuiten met een vlonder. In de bestaande situatie liggen er drie dekschuiten die alle drie als terras worden gebruikt. Het bouwplan voorziet weliswaar in een groter terras dan de in het bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid voor terrasboten, maar is niet zo groot dat het stadsbeeld onevenredig wordt aangetast in vergelijking met de in het bestemmingsplan geboden mogelijkheden, aldus het college.
In hetgeen Oud Leiden en Het Waterambacht hebben aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijziging van het zicht op het beschermd stadsgezicht als gevolg van het bouwplan niet zodanig is dat er sprake is van een onevenredige aantasting van het beschermd stadsgezicht.
Het betoog faalt.
Monumentenzorg
7.    Oud Leiden en Het Waterambacht betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het belang van monumentenzorg zich tegen vergunningverlening verzet. Daartoe voeren zij aan dat de monumentale waarde van bouwwerken mede wordt bepaald door de ruimtelijke context, inbedding of omgeving. De monumentale waarde van de werfkelders wordt in belangrijke mate bepaald door de ligging aan het open water. De werfkelders hebben eeuwen direct aan het water gelegen, wat een belangrijk element is in de cultuurhistorische waarde van de werfkelders. Door het terras wordt de relatie van de werfkelders met het water volledig doorgesneden en wordt, veel meer dan tot nu toe, afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarde van de werfkelders, aldus Oud Leiden en Het Waterambacht.
7.1.    Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd monument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht."
Artikel 2.15 luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument."
7.2.    Aan het besluit van 3 november 2015 heeft het college het advies van de Welstands- en Monumentencommissie Leiden (hierna: de WML) van 4 december 2013 ten grondslag gelegd. Volgens de WML blijft het specifieke karakter van de historisch gezien belangrijke locatie na realisering van het terras in voldoende mate gehandhaafd en leidt de vergroting van het terras niet tot een onevenredige aantasting van het stadsbeeld. Oud Leiden en Het Waterambacht hebben dit advies niet met een advies van een ander deskundig te achten persoon of instantie bestreden. In het besluit van 3 november 2015 heeft het college zich verder op het standpunt gesteld dat het terras niet dusdanig is gedimensioneerd dat het zicht op de werfkelders extra wordt verstoord ten opzichte van de bestaande situatie. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich, gelet op het advies van WML van 4 december 2013 en de nadere motivering in het besluit van 3 november 2015, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het terras tot een zodanig geringe wijziging van de bestaande situatie leidt dat het belang van monumentenzorg zich niet tegen vergunningverlening verzet.
Het betoog faalt.
Algemene Plaatselijke Verordening van Leiden (hierna: de APV)
8.    Oud Leiden en Het Waterambacht hebben hun beroepsgrond dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet uitvoerbaar is, nu het in strijd is met artikel 2:28, tweede lid, van de APV, ter zitting ingetrokken.
Voor zover Oud Leiden en Het Waterambacht ter zitting hebben gesteld dat zij hun beroepsgrond over het in strijd met de APV plaatsen van obstakels in het water, handhaven, wordt overwogen dat deze beroepsgrond voor het eerst in hoger beroep is aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en Oud Leiden en Het Waterambacht dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, hadden behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
Advies als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor)
9.    Oud Leiden en Het Waterambacht betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag ter advisering aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had moeten worden voorgelegd, nu sprake is van een substantiële wijziging van een rijksmonument als bedoeld in artikel 6.4 van het Bor. Volgens Oud Leiden en Het Waterambacht zijn de gevolgen van het voorziene terras voor de monumentale waarde van de werfkelders en de gehele omgeving daarvan, inclusief de andere rijksmonumenten in de directe omgeving, vergelijkbaar met de gevolgen van (gedeeltelijke) sloop.
9.1.    Artikel 6.4, eerste lid, van het Bor luidt:
"Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet, worden als adviseurs aangewezen:
a. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, indien de activiteit betrekking heeft op:
1°. Het slopen van een beschermd monument of een deel daarvan voor zover van ingrijpende aard,
2°. Het ingrijpend wijzigen van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan, voor zover de gevolgen voor de waarde van het beschermde monument vergelijkbaar zijn met de gevolgen van het geval, bedoeld onder 1° (…)"
9.2.    Vaststaat dat het water waarop het terras zal worden gerealiseerd geen monumentale waarde heeft, zodat het bouwplan in zoverre niet zal leiden tot een ingrijpende wijziging van een beschermd monument. Niet in geschil is dat de monumentale werfkelders, waarvoor het terras zal komen te liggen, zelf nauwelijks worden gewijzigd. Het zicht op de werfkelders verandert, maar het huidige zicht op de werfkelders is vanwege het bestaande terras ook niet onbeperkt. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een substantiële wijziging van de werfkelders, waarbij de gevolgen van de waarde daarvan vergelijkbaar zijn met sloop of gedeeltelijke sloop. Anders dan Oud Leiden en Het Waterambacht betogen, bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat de (visuele) gevolgen van het terras op de directe omgeving, inclusief de andere rijksmonumenten in de directe omgeving, zodanig zijn dat dit vergelijkbaar is met (gedeeltelijke) sloop. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap terecht niet om advies heeft gevraagd.
Het betoog faalt.
Kosten deskundigenrapport
10.    Rembrandt en Groenen betogen ten slotte dat de rechtbank het college ten onrechte niet heeft veroordeeld in de kosten van de nadere reactie van AnteaGroup van 5 oktober 2016.
10.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2904, komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Ter bepaling of het inroepen van een deskundige redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die de deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Voor het toekennen van een vergoeding voor kosten van een deskundigenrapport is niet vereist dat het rapport daadwerkelijk een bijdrage heeft geleverd aan de uiteindelijke beslissing van de rechter.
Het inroepen van AnteaGroup als deskundige door Rembrandt en Groenen moet, ook voor een reactie op de nadere reactie van Goudappel Coffeng van 13 juni 2016, redelijk worden geacht. De rechtbank kon dan ook niet met de overweging dat, nu enkel het rapport van AnteaGroup van 10 februari 2016 tot vernietiging van het bestreden besluit heeft geleid en Goudappel Coffeng naar aanleiding daarvan het onderzoek naar de doorvaarbaarheid van de Leidse binnenwateren heeft aangevuld, volstaan met vergoeding van de kosten van het rapport van 10 februari 2016.
De Afdeling hanteert bij de vaststelling van de te vergoeden kosten van een deskundigenrapport een forfaitair bedrag van € 75,00 per uur dat is besteed aan het opstellen van het rapport, mits het aantal bestede uren niet onredelijk is. Rembrandt en Groenen hebben een specificatie overgelegd van het aantal uren dat door AnteaGroup is besteed aan de in beroep ingebrachte nadere reactie van 5 oktober 2016. Daaruit volgt dat daaraan 7 uur is besteed. Dit aantal uren komt de Afdeling redelijk voor. Dit betekent dat in totaal een bedrag van € 525,00 voor vergoeding in aanmerking komt.
Het betoog slaagt.
Conclusie en proceskosten
11.    Het hoger beroep van Oud Leiden is ongegrond. De hoger beroepen van het Waterambacht en Rembrandt en Groenen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 3 november 2015 in stand blijven en voor zover het college niet is veroordeeld in de kosten van Rembrandt en Groenen voor de nadere reactie van AnteaGroup van 5 oktober 2016. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het college op na te melden wijze veroordelen in de door Rembrandt en Groenen gemaakte kosten voor de nadere reactie van AnteaGroup van 5 oktober 2016. Het college dient, met inachtneming van hetgeen onder 4.3 is overwogen, een nieuw besluit op de aanvraag van Annie’s te nemen.
12.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van de Historische Vereniging Oud Leiden ongegrond;
II.    verklaart de hoger beroepen van de Vereniging Het Waterambacht Leiden en Stadsrederij Rembrandt B.V. en Sleepdienst en Handelsonderneming Groenen B.V. gegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 december 2016 in zaken nrs. 15/9067 en 15/9153, voor zover daarin is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 3 november 2015 in stand blijven en voor zover het college niet is veroordeeld in de kosten van Stadsrederij Rembrandt B.V. en Sleepdienst en Handelsonderneming Groenen B.V. voor de nadere reactie van AnteaGroup van 5 oktober 2016;
IV.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Leiden op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op de aanvraag van Horeca Exploitatiemaatschappij Annie’s B.V. te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leiden tot vergoeding van bij Stadsrederij Rembrandt B.V. en Sleepdienst en Handelsonderneming Groenen B.V. in verband met de nadere reactie van AnteaGroup van 5 oktober 2016 gemaakte kosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro);
VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leiden tot vergoeding van bij de Vereniging Het Waterambacht Leiden in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leiden tot vergoeding van bij Stadsrederij Rembrandt B.V. en Sleepdienst en Handelsonderneming Groenen B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Leiden aan de Vereniging Het Waterambacht Leiden het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt;
IX.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Leiden aan Stadsrederij Rembrandt B.V. en Sleepdienst en Handelsonderneming Groenen B.V. het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
531.