201703628/1/A2.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 maart 2017 in zaak nr. 16/5304 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2015 afgewezen.
Bij besluit van 18 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2017, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft voor de opvang van zijn drie kinderen gebruik gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau]. Voor die opvang in het jaar 2015 heeft hij kinderopvangtoeslag aangevraagd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft die aanvraag bij het besluit van 22 februari 2016, gehandhaafd bij het besluit van 18 oktober 2016, afgewezen. De dienst heeft aan die afwijzing ten grondslag gelegd dat uit de overgelegde bankafschriften niet volgt dat alle kosten volgens de facturen over de maanden januari tot en met augustus zijn betaald. Verder komen de urenlijsten, waarmee [appellante] wenst aan te tonen dat zijn partner heeft gewerkt, niet overeen met de informatie uit het werkplan van het UWV waarin staat dat zij nog beperkt werkzaam is als zelfstandige.
2. In het verweerschrift in beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich onder meer op het standpunt gesteld dat [appellante], nu hij niet heeft aangetoond wat de totale kosten van kinderopvang over 2015 zijn geweest, niet heeft aangetoond deze kosten te hebben voldaan. Het aantal uren opvang op de jaaropgaven komt niet overeen met het aantal uren dat is overeengekomen en het aantal uren die volgens de urenstaten zijn afgenomen. Verder ontbreekt op de jaaropgave van een van de kinderen een specificatie voor de maanden februari en maart, terwijl volgens de andere bewijsstukken in die maanden wel opvang is genoten en is het opmerkelijk dat dat kind vanaf de maand oktober van de dagopvang overgaat op de buitenschoolse opvang, terwijl het aantal opvanguren gelijk blijft.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over 2015. Over de eerste drie maanden van 2015 heeft hij de volledige kosten van gastouderopvang aantoonbaar voldaan en vanaf april 2015 heeft hij de eigen bijdrage aantoonbaar betaald. Doordat de dienst geen voorschotten kinderopvangtoeslag over 2015 heeft verstrekt was sprake van betalingsonmacht voor voldoening van de overige kosten. Daarvoor heeft hij van het gastouderbureau uitstel van betaling gekregen.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen moet degene die kinderopvangtoeslag ontvangt kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten, en bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2519). 3.2. [appellante] heeft ter staving van de hoogte van de kosten van gastouderopvang over 2015 in bezwaar jaaropgaven overgelegd. Aan die jaaropgaven kan evenwel niet de waarde worden gehecht die [appellante] daaraan gehecht wenst te zien. Daartoe is van belang dat het aantal uren opvang op de jaaropgaven niet overeenkomt met het aantal uren op de urenstaten. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond wat de kosten van gastouderopvang over 2015 zijn geweest, waardoor hij evenmin heeft aangetoond deze kosten te hebben voldaan.
3.3. Ook indien wel van de hoogte van de kosten zoals die uit de jaaropgaven blijkt kan worden uitgegaan heeft [appellante] geen aanspraak op kinderopvangtoeslag over 2015. Daartoe wordt overwogen dat uit de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2897) volgt dat de vraagouder niet wordt tegengeworpen niet alle kosten van kinderopvang (tijdig) te hebben voldaan in het geval aan hem geen voorschotten zijn verstrekt, hij wel een deel van de kosten tijdig heeft betaald en aannemelijk kan maken dat hem door de kinderopvanginstelling uitstel van betaling ten aanzien van het resterende deel is verleend. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem door het gastouderbureau uitstel van betaling is verleend. Uit de door [appellante] overgelegde e-mail van het gastouderbureau aan haar gemachtigde van 8 juli 2016 kan een dergelijk uitstel niet worden afgeleid. 3.4. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over 2015.
3.5. Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
85-809.