201708569/1/A1.
Datum uitspraak: 19 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Arnhem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2017 heeft het college zijn beslissing om op 7 april 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 140,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 16 oktober 2017 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2018, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door P.T.F.A. de Boer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak die op 7 april 2017 naast een ondergrondse afvalcontainer aan de Singelstraat te Arnhem is aangetroffen. Omdat in de vuilniszak een poststuk met de naam- en adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, heeft het college haar in het besluit van 24 april 2017 aangemerkt als overtreder van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem (hierna: de APV) in samenhang met artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit dat zijn grondslag vindt in artikel 4.2.3.5, derde lid, APV (hierna: het Uitvoeringsbesluit).
Overtreder
2. [appellante] betoogt dat zij sinds oktober 2016 procedures is gestart bij de gemeente, de woningbouwvereniging en de rechter over intimidatie en terrorisatie. Zij stelt dat al jarenlang passief wordt gereageerd op haar klachten en dat geen onderzoek is gedaan. Zij heeft beroep ingesteld, omdat zij het gevoel heeft dat haar hierdoor rechten zijn ontnomen. Ter zitting heeft zij opgemerkt dat zij zich niet kan herinneren dat zij de vuilniszak naast de container heeft gezet en dat dit ook door een ander kan zijn gedaan.
2.1. Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt:
"Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
Artikel 5:25, eerste lid, bepaalt:
"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3447), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden. 2.3. De op 7 april 2017 aangetroffen vuilniszak is tot [appellante] herleidbaar, omdat daarin een poststuk met haar naam en adresgegevens is aangetroffen. Dit betekent dat het college ervan mag uitgaan dat [appellante] de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de vuilniszak op onjuiste wijze heeft aangeboden. Met de stelling dat de vuilniszak mogelijk door een ander naast de container is gezet, heeft zij dit niet aannemelijk gemaakt. Verder is niet gebleken dat de door haar naar voren gebrachte omstandigheden verband houden met de in dit geding aan de orde zijnde overtreding. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
2.4. Doordat de vuilniszak in strijd met de APV en het Uitvoeringsbesluit is aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen ervan. Het college kan die kosten ingevolge artikel 5:25 van de Awb verhalen op de overtreder, derhalve op [appellante]. De gestelde intimidatie en terrorisatie en de wijze waarop verschillende instanties met haar klachten zijn omgegaan, maken niet dat het college van kostenverhaal had moeten afzien.
2.5. Het betoog faalt.
Conclusie
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018
148.