ECLI:NL:RVS:2018:3046

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
201709455/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal bij onjuist aanbieden van huishoudelijk afval

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 september 2018 uitspraak gedaan over een beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. Het college had op 21 februari 2017 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Dit besluit volgde op de constatering dat op 13 februari 2017 een plastic tas met huishoudelijk afval was aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer, met daarin een poststuk dat herleidbaar was tot het adres van [appellant]. Het college stelde dat een gedeelte van de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 140,00, voor rekening van [appellant] zou komen.

Na een ongegrond verklaard bezwaar van [appellant] tegen dit besluit, heeft hij beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 september 2018 heeft [appellant] betoogd dat hij niet verantwoordelijk was voor het verkeerd aanbieden van het afval, en dat het gebruikelijk was dat onjuist geadresseerde post in de flat op de postbus werd gelegd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat, hoewel [appellant] een afvalpas had, dit niet voldoende was om aan te tonen dat hij niet de overtreder was van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en het Uitvoeringsbesluit. De Afdeling concludeerde dat het college terecht had vastgesteld dat [appellant] de overtreder was en dat de kosten van de bestuursdwang voor zijn rekening kwamen.

De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de kosten van € 140,00 niet als een boete, maar als een redelijke vergoeding voor de gemaakte kosten van de bestuursdwang moesten worden beschouwd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201709455/1/A1.
Datum uitspraak: 19 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2017 heeft het college zijn beslissing om op 13 februari 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 140,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 30 oktober 2017 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2018, waar het college, vertegenwoordigd door P.T.F.A. de Boer, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een plastic tas met huishoudelijk afval, die op 13 februari 2017 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer aan het Schipholplein te Arnhem. Omdat in de plastic tas een tot het adres van [appellant] herleidbaar poststuk is aangetroffen, heeft het college hem in het besluit van 21 februari 2017 aangemerkt als overtreder van artikel 4.2.2.8, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem (hierna: de APV) in samenhang met artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit dat gegrond is op artikel 4.2.3.5, derde lid, APV (hierna: het Uitvoeringsbesluit). Het poststuk is reclamedrukwerk, geadresseerd aan een eerdere bewoner van het adres van [appellant]. Na het instellen van beroep is [appellant] verhuisd.
Overtreding
2.    Artikel 4.2.2.8, eerste lid, van de APV bepaalt:
"Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door burgemeester en wethouders te stellen regels over het gebruik van:
a. inzamelmiddelen voor het aanbieden ter inzameling bij een perceel;
b. inzamelvoorzieningen voor het aanbieden ter inzameling nabij een perceel."
2.1.    Artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit bepaalt:
"Afvalstoffen dienen in een goed gesloten zak in een verzamelcontainer te worden gedeponeerd."
3.    Niet in geschil is dat de op 13 februari 2017 aangetroffen tas met huishoudelijk afval in strijd met bovenvermelde bepalingen van de APV en het Uitvoeringsbesluit naast een inzamelvoorziening is geplaatst.
Overtreder
4.    [appellant] betwist dat hij degene is die artikel 4.2.2.8, eerste lid, van de APV in samenhang met artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit heeft overtreden. Hij betoogt dat het college met de enkele constatering dat in de plastic tas een poststuk is aangetroffen met zijn adresgegevens, niet heeft aangetoond dat hij huisvuil verkeerd heeft aangeboden. Hij stelt dat het in de flat gebruikelijk is om onjuist geadresseerde post op de postbus te leggen. Hij acht het daarom aannemelijk dat iemand anders de post heeft opgeruimd en de afvalzak op straat heeft laten liggen. Bovendien had hij een afvalpas, zodat niet te begrijpen is waarom hij afval naast de container zou plaatsen in plaats van het in die container te gooien.
4.1.    Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt:
"Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3447), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
4.3.    Aangezien het aangetroffen poststuk geadresseerd is aan het toenmalige adres van [appellant], moet worden aangenomen dat het poststuk op dat adres is bezorgd, zodat [appellant] het poststuk heeft ontvangen. De aangetroffen plastic tas, waarin dat poststuk is aangetroffen, is daarom tot hem herleidbaar. Met de stelling dat mogelijk iemand anders de post heeft opgeruimd en bij de container heeft achtergelaten, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die de plastic tas met huishoudelijk afval verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Ook zijn stelling dat hij een afvalpas had, is daarvoor niet voldoende. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
4.4.    Het betoog faalt.
Kostenverhaal
5.    [appellant] betoogt dat de boete onredelijk hoog is. Hij wijst erop dat hij ten tijde van het nemen van het besluit nog in de bijstand zat en daarnaast ook nog in het jongerentraject zat, gericht op het vinden van een baan.
5.1.    Artikel 5:25, eerste lid, van de Awb bepaalt:
"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
5.2.    Doordat de tas met huishoudelijk afval in strijd met de APV en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit is aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen ervan. In beginsel behoren die kosten voor rekening van [appellant] te komen. De omstandigheid dat [appellant] geen werk heeft of had, is geen omstandigheid die maakt dat het college van kostenverhaal had moeten afzien. Daarbij wordt opgemerkt dat het bij [appellant] in rekening gebrachte bedrag van € 140,00 niet, zoals hij veronderstelt, een boete is, maar het verhalen van een gedeelte van de daadwerkelijk gemaakte kosten voor het verwijderen van de tas met afval.
5.3.    Het betoog faalt.
Conclusie
6.    Het beroep is ongegrond.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Wortmann    w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018
148.