201710050/1/A3.
Datum uitspraak: 19 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 november 2017 in zaken nrs. 16/2924, 16/4252, 16/5362, 16/6579, 16/6580, 16/6861, 16/6866, 16/9573, 16/9578, 17/2044 en 17/2049 in het geding tussen:
[appellant]
en
de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) en Defensie.
Procesverloop
Bij uitspraak van 6 november 2017 heeft de rechtbank door [appellant] ingestelde beroepen in procedures over informatieverzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) en de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: de Wiv) niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De ministers hebben ieder een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2018, waar [appellant], de minister van BZK, vertegenwoordigd door mr. P. van den Berg en de minister van Defensie, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Zwiep, zijn verschenen.
Overwegingen
Aangevallen uitspraak
1. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2478) geoordeeld dat [appellant] misbruik heeft gemaakt van de wettelijke bevoegdheid Wob- en Wiv-verzoeken in te dienen en beroep in te stellen. Daarom heeft de rechtbank de beroepen van [appellant], gericht tegen door de ministers genomen besluiten op bezwaar in vorenbedoelde Wob- en Wiv-procedures dan wel tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk verklaard. Hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij misbruik maakt van de wettelijke bevoegdheid Wob- en Wiv-verzoeken in te dienen en beroep in te stellen. Hij voert hiertoe aan dat de verzoeken geen deel uitmaken van een project om zoveel mogelijk documenten over inlichtingen- en veiligheidsdiensten te verzamelen en te voorkomen dat deze met toepassing van de Archiefwet 1995 worden vernietigd. Alle verzoeken zijn ingediend om materiaal te verzamelen ten behoeve van onderzoek en publicaties, die worden gedaan in het teken van maatschappelijke controle op het functioneren van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: MIVD). Een groot deel van het verstrekte materiaal is inmiddels gepubliceerd op onder meer de website www.stichtingargus.nl, en daarmee voor een ieder toegankelijk om daar zelfstandig onderzoek naar te doen. [appellant] noemt hierbij voorbeelden van publicaties waarvan een aantal is te vinden op voormelde website. De rechtbank is volgens hem verder voorbijgegaan aan het feit dat een aantal verzoeken is gedaan voordat er sprake was van mogelijke vernietiging van stukken. In die gevallen kon daarom geen sprake zijn van het voorkomen van een mogelijke vernietiging. Ter zitting bij de rechtbank heeft hij weliswaar te kennen gegeven dat een aantal verzoeken is gedaan om te voorkomen dat dit op een later moment, als gevolg van mogelijke vernietiging van de stukken, niet meer mogelijk zou zijn, maar dat is niet het doel van de inzageverzoeken en dus niet te zien als misbruik van recht. Het gaat om onderwerpen waarover niets of nauwelijks gepubliceerd is en waarover hij wil publiceren. In zaaknummer SGR 16/6866 heeft de rechtbank ten slotte ten onrechte overwogen dat geen verzoek op grond van de Wiv is ontvangen, maar uitsluitend een Wob-verzoek. De Wiv is weliswaar niet in het verzoek genoemd, maar dat is ook niet noodzakelijk voor het kunnen aanmerken als een verzoek op grond van die wet. Dat het verzoek niet bij de MIVD is ingediend, hetgeen de rechtbank hem tegenwerpt, is evenmin noodzakelijk. Het verzoek is ingediend bij de minister van Defensie, het verantwoordelijke bestuursorgaan in dezen, die het verzoek had moeten afhandelen, aldus [appellant].
Wet- en regelgeving
2.1. Artikel 3, eerste lid, van de Wob luidt: "Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf."
Het derde lid luidt: "De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen."
Artikel 51, eerste lid, van de Wiv luidt: "Onze betrokken Minister deelt een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden mede of kennis kan worden genomen van andere dan persoonsgegevens betreffende de in de aanvraag vermelde bestuurlijke aangelegenheid. […]"
Artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) luidt: "Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt."
Het tweede lid luidt: "Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen."
Artikel 15 luidt: "[Artikel 13 vindt] buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet."
Toetsingskader
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraken van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2014:4135), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist. Uitspraak Afdeling 13 september 2017
2.3. In voormelde uitspraak van 13 september 2017 heeft de Afdeling overwogen dat [appellant] de bevoegdheid om informatieverzoeken in te dienen voor een ander doel gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend en dat sprake is van onevenredigheid tussen het met die verzoeken gediende belang en de belasting die het beslissen hierop oplevert voor de betrokken ministers. Deze beide constateringen brengen met zich dat zich zwaarwichtige gronden voordoen, die leiden tot het oordeel dat misbruik is gemaakt van de bevoegdheid om Wob- en Wiv-verzoeken in te dienen. Nu de beroepen in deze zaken niet los kunnen worden gezien van de wijze waarop [appellant] de Wob en de Wiv heeft gebruikt, heeft de rechtbank deze beroepen terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeken van [appellant]
2.4. Op 21 juni 2013 heeft [appellant] de minister van BZK verzocht om openbaarmaking van eventueel bij de AIVD aanwezige journalen inzake terrorisme van de voormalige Centrale Recherche Informatiedienst. Op 10 januari 2014 heeft [appellant] verzocht om openbaarmaking van eventueel bij de AIVD aanwezige gegevens die betrekking hebben op de BVD-operaties Diepvries en Porselein. Op 1 oktober 2014 heeft [appellant] verzocht om openbaarmaking van eventueel bij de AIVD aanwezige gegevens over de bestuurlijke aangelegenheid: afschriften korte informatierapporten en speciale inlichtingenanalyses, opgesteld in 2008. Op 14 oktober 2015 heeft [appellant] verzocht om openbaarmaking van eventueel bij de AIVD aanwezige gegevens over de bestuurlijke aangelegenheid: Onderwerpsdossier 09.713-1 Ambon. Op 5 januari 2016 heeft [appellant] verzocht om openbaarmaking van eventueel bij de AIVD aanwezige gegevens over: IVD2016-01 rapportages van de AIVD met betrekking tot Irak ten behoeve van de CVIN. Op 22 februari 2016 heeft [appellant] verzocht om openbaarmaking van eventueel bij de AIVD aanwezige gegevens over: IVD2016-09 Weekrapportage P Terrorisme 2004. Op 8 april 2016 heeft [appellant] verzocht om openbaarmaking van eventueel bij de AIVD aanwezige gegevens over de bestuurlijke aangelegenheid: IVD2016-12 verslagen besprekingen HBVD met de Minister van Binnenlandse Zaken over de periode 1 januari 1985 tot en met 31 december 1989. Bij brieven van 19 november 2013, 15 november 2015, 3 mei 2016 en 24 juni 2016 heeft [appellant] verzocht om openbaarmaking van eventueel bij de AIVD aanwezige gegevens over: IVD2014-26 weekoverzichten/focussen stafafdeling SBP van de BVD in de periode 1 januari 1975 tot en met 31 december 1979, IVD2015-55 ambtsberichten van oktober 2005 tot en met mei 2010, IVD2016-14 Periodieke rapportages van de PID 's-Hertogenbosch van 1982 tot en met 1984 en IVD-2016-25 Indonesische Handelsvereniging Perserikatan Saudagar Indonesia.
Op 8 april 2016 heeft [appellant] de minister van Defensie verzocht om openbaarmaking van bij de MIVD eventueel aanwezige niet-actuele gegevens betreffende handboeken en gedragscodes gebruikt door de Onderzoeksgroep Inlichtingen en Veiligheid Defensie onder leiding van C. Dessems in 2006. Op 15 november 2015 heeft [appellant] een verzoek ingediend, gericht aan de Wob-functionaris van de minister van Defensie, inhoudende de openbaarmaking van "Regiobulletins Nederlandse Antillen en Aruba" opgesteld tussen 1 januari 2000 en 31 december 2004.
Schriftelijke uiteenzettingen
2.5. De ministers hebben in hun schriftelijke uiteenzettingen verweer gevoerd. Volgens hen zijn de door [appellant] ingediende inzageverzoeken onderdeel van een groter geheel van inzageverzoeken welke alle tot doel hebben het in kaart brengen van het werk en de archieven van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ook nu vraagt [appellant] om verstrekking van alle documenten uit het archief waarvan hij te weten is gekomen dat deze onder de MIVD of AIVD behoren te berusten. De verzoeken dateren daarbij uit eenzelfde periode en hebben een vergelijkbare brede en omvangrijke vraagstelling als de verzoeken ten aanzien waarvan de Afdeling in de uitspraak van 13 september 2017 misbruik van recht heeft aangenomen. Met het opvragen van de informatie beoogt [appellant] een digitaal schaduwarchief van de archieven van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten te verkrijgen, nu de opgevraagde informatie door de toepassing van de Archiefwet 1995 na verloop van tijd verloren zou kunnen gaan. [appellant] publiceert de verkregen informatie op de door hem beheerde websites. [appellant] heeft zelf kenbaar gemaakt de verkregen documenten louter openbaar te zullen maken, aldus de ministers.
Beoordeling
2.6. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] misbruik maakt van de bevoegdheid Wob- en Wiv-verzoeken in te dienen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] ter zitting bij de rechtbank heeft toegelicht diverse documenten te hebben opgevraagd teneinde te voorkomen dat daartoe in verband met de Archiefwet 1995 straks niet meer de mogelijkheid bestaat. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 13 september 2017 heeft overwogen is het in de Wob en de Wiv geregelde recht op informatie niet bedoeld om de werking van de Archiefwet 1995 tegen te gaan door de documenten die op grond van deze wet en met inachtneming van de in deze wet opgenomen waarborgen moeten worden vernietigd te laten voortbestaan. Met de rechtbank wordt in aanmerking genomen dat de informatieverzoeken die in deze procedure aan de orde zijn een vergelijkbare vraagstelling hebben en uit dezelfde periode stammen als de verzoeken op grond waarvan de Afdeling in voormelde uitspraak misbruik van recht heeft aangenomen. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat zijn doel is om met de inzageverzoeken materiaal te verzamelen ten behoeve van onderzoek en publicaties en niet om vernietiging van materiaal op grond van de Archiefwet 1995 te voorkomen, maar hij heeft die stelling niet aannemelijk gemaakt. De verwijzing naar zijn website en de in hoger beroep overgelegde 13 publicaties, waaruit niet kan worden afgeleid of [appellant] de auteur is dan wel of die in samenwerking met hem tot stand zijn gekomen, zijn daarvoor onvoldoende en staan bovendien niet in verhouding tot de hoeveelheid en omvang van de door hem in de afgelopen jaren gedane verzoeken en de van de ministers ontvangen informatie. Daarbij komt dat [appellant] ter zitting te kennen heeft gegeven dat hij van slechts 2 publicaties de auteur is en dat de auteurs in de overige publicaties verwijzen naar zijn website. Hij heeft in dit kader toegelicht dat veel informatie op zijn website beschikbaar is voor een ieder om daar zelfstandig onderzoek mee te doen. Het inzagerecht is echter evenmin bedoeld om niet nader gespecificeerde informatie voor andere burgers toegankelijk te maken. Iedere burger kan immers, indien hij informatie wenst over een bestuurlijke aangelegenheid, daartoe zelf een verzoek indienen.
Gelet op het voorgaande acht de Afdeling met de rechtbank ongeloofwaardig dat [appellant] met het opvragen van informatie zoals in deze procedure aan de orde is, een ander doel zou hebben dan voorheen, te weten het aanleggen van een schaduwarchief en het verzamelen van zoveel mogelijk gegevens. Dat een aantal verzoeken is gedaan voordat de desbetreffende informatie mogelijk zou worden vernietigd, is onvoldoende voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
Slotsom
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Veenboer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018
730.