ECLI:NL:RVS:2018:3007

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
201806349/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 23 juni 2018 afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.E. Stassen-Buijs, heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 juli 2018, waarin het beroep ongegrond werd verklaard, hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 september 2018 uitspraak gedaan. De rechtbank had in haar uitspraak geen vragen beantwoord die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moesten worden. De Afdeling heeft vastgesteld dat de derde grief van de vreemdeling eerder door de Afdeling is beantwoord in andere uitspraken. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk gegrond is en dat de aangevallen uitspraak vernietigd moet worden.

De Raad van State heeft het beroep van de vreemdeling alsnog gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 23 juni 2018 vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.503,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201806349/1/V2.
Datum uitspraak: 17 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 juli 2018 in zaak nr. NL18.12269 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 26 juli 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.E. Stassen-Buijs, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Wat de vreemdeling in zijn eerste en tweede grief heeft aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2.    De in de derde grief opgeworpen vraag heeft de Afdeling eerder bij uitspraken van 31 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1802 en ECLI:NL:RVS:2018:1803, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraken, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat het hoger beroep kennelijk gegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 23 juni 2018 wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb vernietigen.
3.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 juli 2018 in zaak nr. NL18.12269;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 23 juni 2018, kenmerk [...];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Engelhart
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2018
643.