201707439/1/A1.
Datum uitspraak: 12 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Nieuwerkerk aan den IJssel,
gemeente Zuidplas,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2017 heeft het college zijn beslissing om op
27 februari 2017 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2016 van de gemeente Zuidplas (hierna: de Afvalstoffenverordening 2016) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Bij nader besluit van 7 juli 2017 heeft het college dit besluit ingetrokken, de beslissing spoedeisende bestuursdwang toe te passen andermaal op schrift gesteld en bepaald dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, € 80,60, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 12 september 2017 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Bij besluit van 17 november 2017 heeft het college het besluit van 12 september 2017 in die zin gewijzigd dat alsnog een proceskostenvergoeding is toegekend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.P. Fleuren en mr. A. Boere, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op 27 februari 2017 is aangetroffen naast de inzamelvoorziening op de Wulpendaal ter hoogte van nummer 39. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop naam- en adresgegevens van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij deze in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2016 ter inzameling heeft aangeboden. Volgens het college kunnen de kosten van de spoedeisende bestuursdwang daarom op haar als overtreder worden verhaald.
Het beroep van [appellante]
2. [appellante] heeft ter zitting de beroepsgrond dat niet is gebleken wat de berekeningsmethodiek met betrekking tot de kosten van de toepassing van bestuursdwang is geweest, ingetrokken.
3. [appellante] betoogt dat het college in het besluit van 17 november 2017, waarbij het besluit van 12 september 2017 is gewijzigd in die zin dat alsnog een proceskostenvergoeding is toegekend, de zaak ten onrechte als licht in plaats van gemiddeld heeft gekwalificeerd. Hierdoor is de toegekende proceskostenvergoeding te laag, aldus [appellante].
3.1. Artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) luidt: "Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, […]".
Artikel 2, eerste lid, luidt: "Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of administratief beroep als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief; […]".
De eerste volzin van de bijlage bij het Bpb luidt: "Het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Bpb, wordt vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig onderstaande lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met toepasselijke wegingsfactoren (C)."
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:97) behoort de behandeling van een zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure in beginsel tot de categorie "gemiddeld" (1,0), tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. Van dergelijke redenen is in voorliggende zaak niet gebleken. De omstandigheid dat, zoals het college stelt, voor het indienen van het bezwaarschrift nagenoeg geen feitenonderzoek nodig was en dat slechts beperkte regelgeving van toepassing is, vormt, wat hier verder van zij, onvoldoende grond om een zodanige reden aan te nemen. Voorts acht de Afdeling in dit verband van belang dat de zaak zich in bezwaar, anders dan ter zitting van de zijde van het college naar voren is gebracht, niet met name, dan wel uitsluitend, toespitste op de onderbouwing van de kosten van de toepassing van bestuursdwang. Het college had dan ook de wegingsfactor 1,0 in plaats van 0,5 moeten toepassen.
Het betoog slaagt.
4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 12 september 2017, voor zover gewijzigd bij besluit van 17 november 2017 in die zin dat alsnog een proceskostenvergoeding is toegekend, dient te worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 7 juli 2017 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De Afdeling veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van tot een bedrag van € 1.002,00, zijnde twee keer de puntwaarde zoals die sinds 1 januari 2018 geldt.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in beroep te worden veroordeeld. Nu het beroep uitsluitend ziet op het besluit van het college over de vergoeding van de proceskosten in bezwaar, dient daarvoor de wegingsfactor "licht" te worden toegepast.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas van 17 november 2017, kenmerk U17.006712, voor zover daarbij het besluit van 12 september 2017, kenmerk U17.005344 is gewijzigd in die zin dat alsnog een proceskostenvergoeding is toegekend;
III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas van 7 juli 2017, kenmerk U17.003957;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 46,00 (zegge: zesenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Drop w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2018
490.